Dit artikel maakt deel uit van de serie ‘2015: The future we want’ die OneWorld in 2013 initieerde.
De ontwikkelingssector lijkt soms wel het Praathuis uit de Fabeltjeskrant, vinden Rob Wildschut en Tabitha Gerrets van IDleaks. Duidelijke taal is essentieel bij beleidsvorming in de toekomst.
Binnen ontwikkelingssamenwerking zullen in de toekomst “scherpe keuzes” worden gemaakt, aldus minister Lilianne Ploumen van Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Handel. Maar moet er vooraf niet eerst gekeken worden naar wat ontwikkelingssamenwerking precies is en waar we het eigenlijk over hebben? Afgaande op recente discussies in publieke media en vakbladen ontbreekt het niet aan debat over ontwikkelingssamenwerking, integendeel, maar is er nauwelijks iets zinnigs (of een duidelijke lijn) uit deze bijdragen te destilleren. Soms lijkt het wel of we het Praathuis uit de Fabeltjeskrant geworden zijn. Veel discussies lijken gebaseerd op fabeltjes en beeldvorming over ontwikkelingssamenwerking (extern), of lijken vooral gevoerd te worden hobbelend op een eigen stokpaardje, dat voor het gemak gegeneraliseerd wordt tot 'de sector' (intern).
Waar ligt dat nu aan? Waarom leidt al dat gedebatteer niet tot heldere conclusies? En waarom lijkt het soms alsof men ofwel langs elkaar heen praat, ofwel dat men zichzelf voortdurend lijkt te herhalen? Begrijpen we elkaar wel? Daarover nadenkend, komen we uit op een aantal problemen, waar we voor het gemak en voor verdere reflectie een aantal oplossingen aan verbinden.
Tabitha Gerrets werkt bij Aqua for All en is initiator en coördinator van IDleaks, een actiegroep die zich bezighoudt met het publieke debat rondom ontwikkelingssamenwerking. Volg Tabitha op Twitter: @TabithaGerrets. Rob Wildschut is ruim 30 jaar werkzaam in de ontwikkelingssector, en heeft gewerkt bij o.a. SNV, de VN, Warchild en Hivos.
1. Een jungle van terminologieën
We gebruiken verschillende termen door elkaar heen. OS, IS, hulp, goede doelen, 'de' ontwikkelingsorganisaties, ngo’s, de hulpindustrie, ODA – zonder deze termen nader te definiëren. Dit vertroebelt zowel de interne als externe discussies. Als oplossing daarvoor zou je kunnen denken aan een (internationaal) co-creatie proces, waarbij eindelijk eens de knoop doorgehakt gaat worden welke termen we de komende jaren gaan gebruiken om het werk van de ontwikkelingssector mee te duiden en helder te definiëren wat we daar precies mee bedoelen.
2. Vage taal
We bekritiseren ontwikkelingssamenwerking, zonder te specificeren waar we het precies over hebben. Dit maakt diepgaande interne en publieke discussie over ontwikkelingssamenwerking bij voorbaat kansloos. De oplossing ligt hier erg voor de hand: specificeer waar je het over hebt. Leg bijvoorbeeld eens uit over welke subsector binnen ‘de sector’ je praat: de overheid, de Verenigde Naties, de Europese Unie, het bedrijfsleven, of toch ontwikkelingsorganisaties? Maar licht ook binnen deze subsectoren zoveel mogelijk toe, want ook hier zijn de verschillen in werkwijze, karakter en impact groot. De overheid is niet te vergelijken met de UNDP (United Nations Development Programme) en 1%CLUB niet met Oxfam Novib.
3. Onnodig ingewikkeld taalgebruik
We hanteren onduidelijk taalgebruik naar buiten toe. Termen als multilateraal, ngo, mondiale agenda, ODA, maatschappelijk middenveld etc. mogen voor (sommigen van) ons standaardtermen zijn, voor de buitenwereld is dat zeker niet het geval. Dit is op te lossen door in publieke discussies jargon (verhullend taalgebruik) te vermijden en in plaats daarvan een vertaalslag te maken die ook voor je spreekwoordelijke buurman te begrijpen is.
Wij adviseren 'de sector' om te kiezen voor één term om de activiteiten van de ontwikkelingssector mee te duiden, beter en vaker activiteiten te specificeren en iedereen aan te sporen jargon te vermijden. Dat zijn de voorwaarden om in de toekomst scherpe keuzes te kunnen maken en die ook te kunnen verdedigen.
Het leek ons wel aardig om zelf vast een aanzetje te geven. Door bijvoorbeeld duidelijkheid te geven over de verhoudingen tussen overheidsuitgaven aan ontwikkelingssamenwerking. Daarmee maken we zowel de verschillende subsectoren als de onderlinge (budgettaire) zwaarte inzichtelijk. Dit doen we door middel van onderstaande ‘taarten’.
Budget
De eerste taart laat zien wat Nederland van haar totale omzet in 2012 aan ontwikkelingssamenwerking heeft besteed: in totaal € 4,42 miljard euro, oftewel 0,7 procent van € 627 miljard. De tweede taart laat zien onder welke partijen dit geld vervolgens verdeeld is. De grootste punten gaan naar onze eigen overheid en naar de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds IMF (allemaal samen in de groene taartpunt). Derde in rang zijn de ontwikkelingsorganisaties, vierde is het bedrijfsleven en als laatste komen de overige posten (waaronder ons asielbeleid). Overigens genereren veel organisaties inmiddels aanzienlijke middelen buiten de overheidssubsidies. Dit is geld dat geoormerkt is en soms ook buiten de ODA (de officiële overheidshulp van 0,7 procent) criteria besteed kan worden.
[[{“type”:”media”,”view_mode”:”media_large”,”fid”:”18166″,”attributes”:{“height”:248,”width”:480,”class”:”media-image media-element file-media-large”}}]]
De taarten voor 2013 zien er naar alle waarschijnlijkheid weer heel anders uit, met een kleiner ontwikkelingsbudget, maar daarbinnen een grotere portie voor het bedrijfsleven. Om van de taarten na 2015 nog maar te zwijgen. Er zijn al scherpe keuzes gemaakt en er zullen er meer volgen, zoals Ploumen ons heeft beloofd. Juist daarom is er niets mis met een Praathuis, integendeel, als maar voor iedereen duidelijk is waar het gepraat over gaat.