Kellie Liket (28) kwam vorige maand in het nieuws met haar proefschrift Why “Doing Good” is not Good Enough voor haar studie Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Eén aspect uit haar ‘essays over maatschappelijke impactmeting’ werd met name opgepikt in de media: Nederlanders die aan goede doelen geven, hebben geen idee wat er van hun schenking terecht komt. Misschien aardig om te weten, maar niet zo opmerkelijk als die andere conclusie van Liket. En wel: Nederlandse bedrijven die zeggen maatschappelijk verantwoord te ondernemen (MVO), hebben geen idee wat het effect is van hun goede intenties. Verbetert het milieu op de plek waar het bedrijf actief is, zijn minder bewoners arm, wordt ongeluk bestreden? De grote bedrijven weten het niet. Of, genuanceerd gezegd: ze denken dat het wel helpt, maar het effect ervan wordt niet gemeten.
Liket en haar promotor Karen Maas hebben de afgelopen vier jaar ‘actie-onderzoek’ verricht bij een tiental grote multinationals als KPN, DSM en Corio. Ze onderzochten hoe het meten, en dus strategisch sturen van het mvo-beleid, van de bedrijven ervoor stond. En tegelijk hielpen ze de instellingen die daarvoor open stonden met het opzetten van een mvo-meetsysteem.
De talentvolle econome heeft intussen een debat op gang gebracht zowel in bedrijfsleven als in de OS-wereld. “Het is een mythe dat het effect van maatschappelijk verantwoord ondernemen niet goed meetbaar is. Alles is te meten.”
Waarom wordt het maatschappelijk verantwoord ondernemen zo slecht onderzocht?
“Dat is niet voorbehouden aan bedrijven. Veel economen en managementwetenschappers vallen voor het fantasieconcept van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er hoort een sterke retoriek bij. Mvo is iets positiefs waar mensen – managers, economen – in willen geloven: ‘het is sowieso goed’. Toch is dat niet hetzelfde als dat het ook een positief maatschappelijke effect heeft; dat het maatschappelijke problemen vermindert. Het evaluatiebeleid rond mvo is iets dat langzaam doordringt, vergelijk het maar met het debat in de ontwikkelingssamenwerkingshoek. Ook daar is pas na decennia gekeken: hee, wat is eigenlijk het effect van onze inspanningen? Nu is het standaard om dat te willen weten.”
De ontwikkelingswereld loopt voor op het bedrijfsleven?
“Eigenlijk wel. Iedere grote ngo heeft standaard een monitoring- en evaluatie-afdeling voor zijn projecten. Dat geldt niet voor de bedrijven die aan mvo doen. Ik ben veel opmerkelijke activiteiten tegengekomen met het argument: we hoeven het niet goed te meten, want het is oké. Puma wil bijdragen aan vrede omdat voetballen, op de schoenen van Puma, bij zou dragen aan verbroedering. Misschien dragen de activiteiten van Puma daadwerkelijk bij aan vrede, maar misschien ook niet. Om deze vraag te beantwoorden moeten ze de effectiviteit van deze activiteiten meten. Maar ook moeten ze de bestedingen aan dit doel via deze activiteiten afzetten tegen de alternatieven: hoe zet Puma haar competenties het beste in ter bevordering van het oplossen van urgente problemen in de maatschappij?”
Hoe doen de Nederlandse bedrijven het wat betreft mvo?
“We weten niet goed hoe ze het doen, want ze meten het niet. Op basis van wat we weten uit het verleden van de ontwikkelingssamenwerking – waar lange tijd ook niet werd gemeten – kunnen we concluderen: als je gokt, dan is de kans klein dat je daadwerkelijk veel maatschappelijke impact hebt. Als een ICT-bedrijf besluit om Indiase meisjes te ondersteunen door hun schoolgeld te betalen, verbeter je dan hun leven? Of had je beter een andere keuze kunnen maken?”
Wat maakt het uit? Beter iets doen dan niets.
“Eén: je houdt als bedrijf de consumenten voor de gek als je mvo-activiteiten geen positieve impact hebben. En de overheid zou ons daartegen moeten beschermen, zoals ze dat doen als bedrijven ingrediënten niet of foutief vermelden op verpakkingen. Twee, je houdt jezelf als bedrijf voor de gek. Het is zonde van het geld en de energie die je erin steekt als je geen idee hebt wat je bereikt en hoe je het beter zou kunnen doen. En belangrijker; we komen als wereld steeds meer in de problemen met klimaatverandering en stijgende ongelijkheid. Verantwoord ondernemen is een geweldige kans om daaraan iets te doen.”
Wat waren de reacties van de bedrijven die u onderzocht?
“Ik sprak met meer dan twintig leidende Nederlandse bedrijven op het gebied van mvo. Ze vonden het lastig, aanvankelijk, dat ‘gezeur over meten’. We kregen veel weerstand. Mvo is een geloof geworden, het is iets positiefs en wie kritische vragen stelt, is vervelend. Terwijl ik alleen maar wil weten: waarom doe je wat je doet. Waarom kies je als bedrijf voor dít programma en niet voor dat andere? Veel mensen gaan ervan uit dat je zoiets niet precies kunt meten, maar dat is niet correct.”
Hoe meet je, bijvoorbeeld?
“Je moet twee verschillende groepen met elkaar vergelijken. Een groep die je hebt gesteund afzetten tegen een controlegroep die je niet steunt. Een soort placebotest dus, zoals we dat met medicijnen doen. Dat kan. Wij kijken in een huidig project bijvoorbeeld naar de aanvragen van boeren die net voor de deadline een lening bij een bank aanvroegen met boeren die net te laat waren. Je mag ervan uitgaan dat deze groepen boeren redelijk vergelijkbaar zijn. In andere gevallen wachten we eerst totdat we bijvoorbeeld tweehonderd aanvragen hebben, en bepalen we at random welke honderd wel, en welke niet mee mogen doen.
Is dat ethisch, kun je je afvragen. In mijn ogen is het antwoord ‘ja’, om twee redenen. Ten eerste was het al zo dat je niet iedereen kon steunen. Ten tweede kun je nooit weten of je activiteit meer goed dan slecht doet als je niet meet, en dan verliest iedereen.
Op zulk soort manieren moet je impact meten. Doe je dat niet, dan reken je jezelf altijd rijk.”
Het is moeilijker om sociale invloed te meten dan zeg, milieueffecten?
“Onzin. Alles is te meten, soms is het omslachtig en duurder, maar het is te meten. Ook geluk en welzijn en empowerment, als je maar vaststelt wat dat dan is. Voor milieueffecten is dat al behoorlijk gestandaardiseerd, voor sociale effecten is dat in opkomst. Sociale effecten zijn natuurlijk lastiger te meten. Ga maar na: als gevolg van je ingreep moet die persoon – als het goed is – iets anders zijn gaan doen. Hoe meet je dat? Je moet data verzamelen. Je moet erachteraan, je moet als onderzoeker meer persoonlijk langs mensen gaan.”
Wat is dan wél moeilijk om te meten?
“De impact van projecten waar allerlei ingrepen elkaar overlappen, zijn bewerkelijker om te onderzoeken. Bijvoorbeeld een investering in een Peruaans boerenbedrijf waarbij microkrediet, irrigatie én infrastructuur aan de orde komen. Het makkelijkst is als je je op één aspect richt: er is maar een onderdeel dat verandert.”
Welke bedrijven zijn op de goede weg?
“Ik ben positief over een veelbelovend initiatief als True Price, waarmee bedrijven de échte prijs van een product of de organisatie kunnen berekenen. Dat doe je door een geldbedrag te hangen aan de zogenoemde externaliteiten. Dat zijn de kosten en baten voor de maatschappij die het gevolg van de bedrijfsvoering zijn, maar niet in de marktprijs begrepen zijn, zoals de lasten die een productieproces heeft op de verse lucht of onze gezondheid.
Er zijn bedrijven die zich serieus inzetten voor duurzaamheid. DSM, bijvoorbeeld, hanteert de zogenaamde life cycle analysis, waarmee zij de ecologische voetafdruk van al haar producten in kaart brengt. Managers kunnen zo keuzes maken die een kleinere voetafdruk tot gevolg hebben. Nu is DSM bezig met het ontwikkelen van een methode die de footprint op de maatschappij een kaart brengt, wat effecten bevat zoals kinderarbeid in de keten van een product of de effecten ervan op de gezondheid of de ervaring van comfort en welzijn bij de eindgebruikers.
Veel organisaties zeggen met mvo bezig te zijn, maar weinigen meten de effecten echt. Er zijn een paar, veel herhaalde voorbeelden van bedrijven, zoals Unilever en Puma. Maar ook bij hen gaat dat voornamelijk om de milieueffecten. Een paar bedrijven zijn er wel mee bezig, maar in mijn ogen te weinig. De kans is nu nog te groot dat de meeste mvo-initiatieven geen of een negatief effect hebben.”
Kunnen we dan wel heil verwachten van kleinschaliger bedrijven, van de sociaal entrepreneurs?
“In principe is het een goed uitgangspunt, al heb ik moeite met de omschrijving. Wat is sociaal? Mijn man heeft een potplantenbedrijf, een familiebedrijf – en hij zet zich, net als de zelfbenoemde sociaal entrepreneurs, in voor een betere wereld en is zich bovendien bewust van zijn ecologische voetafdruk. De winst wordt herinvesteerd en is geen doel op zich, en ze hebben een actief reïntegratieprogramma. Is hij dan een sociaal entrepreneur?”
Zeg het maar.
“Ik weet het niet. Los daarvan: het is mij niet duidelijk – dat weet niemand nog – of je met een organisatie met een sociale missie ook meer sociale vooruitgang krijgt. Je zou dat groter moeten onderzoeken, nu is het bewijs vooral anekdotisch.
Veel van mijn vrienden zijn begonnen met een social enterprise. Sympathieke projecten, maar ik betwijfel het maatschappelijk effect ervan. Bij het opzetten van een sociale onderneming zijn de ondernemers, net als bij een goed doel, redelijk geobsedeerd door het idee en minder bezig met het probleem dat ze willen verhelpen.
Ook hier vind ik dat je kritisch moet blijven. Je moet echt kijken: Wat is de impact? Wat is mijn toegevoegde waarde? Wat was er gebeurd als ik het anders had aangepakt – of niets had gedaan?”