Duurzaam ondernemen. Volgens de Nederlandse overheid een onmisbare schakel bij de aanpak van wereldproblemen als armoede en klimaatverandering. Maar kunnen en willen bedrijven wel een echte positieve bijdrage leveren aan zulke grote vraagstukken? De Rotterdamse hoogleraar Rob van Tulder onderzocht onder welke voorwaarden duurzaam ondernemen zakelijk interessant is voor bedrijven en schreef er – samen met enkele collega’s – het boek ‘Managing the transition to a sustainable enterprise’ over. De Nederlandse publieksversie ‘Duurzaam ondernemen waarmaken’ kreeg de nominatie Managementboek van het jaar.
Wat is de belangrijkste les uit uw boek?
“Dat duurzaam ondernemen voor elk bedrijf mogelijk is. Het is eigenlijk steeds meer een gewoon management vraagstuk. Weliswaar complex, want het betreft grote mondiale vraagstukken, maar uiteindelijk gaat het erom dat bedrijven in de juiste fase en met de juiste partijen de juiste beslissingen nemen. En dat is iets wat managers van grote ondernemingen dagelijks proberen te doen. Duurzaam ondernemen is voor bedrijven bovendien niet alleen haalbaar, het is ook heel aantrekkelijk. In het boek identificeren we verschillende business cases, bijvoorbeeld dat duurzaam ondernemen winstgevend is, dat het reputatieschade voorkomt, de beschikbaarheid van een product of grondstof veilig stelt of een productiesysteem verbetert. Vanuit deze business cases laten we zien hoe timing en samenwerking met anderen het maken van de transitie naar een duurzame onderneming beïnvloeden.”
Toch zijn de bedrijven die duurzaam ondernemen als noodzakelijk zien nog zwaar in de minderheid. Veel bedrijven zijn niet duurzaam bezig of werken vooral aan een groen imago in plaats van aan duurzame oplossingen.
“Dat klopt ten dele. Hoewel steeds meer bedrijven echte stappen richting duurzaamheid nemen, blijven anderen hangen. Zo doet een bedrijf als Unilever, dat in het verleden lang niet altijd verantwoord bezig was, steeds meer op het gebied van duurzaamheid. Hun duurzaamheidsbeleid lijkt breed gedragen door medewerkers in alle lagen van het bedrijf die daarmee het gevoel hebben dat hun werk zinvol is. Bovendien hebben ze aanzienlijke steun van belanghebbenden in hun omgeving, zoals maatschappelijke organisaties en leveranciers. Daardoor kunnen ze makkelijker transformeren tot een duurzamere onderneming."
Hoogleraar International Business-Society Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Ook is hij gastprofessor aan verschillende internationale universiteiten en adviseert overheden, bedrijven en internationale organisaties, zoals de VN en de Europese Unie op het gebied van duurzaam ondernemen. Dagblad Trouw riep hem in 2013 uit tot een van de honderd meest invloedrijke Nederlanders op het gebied van duurzaamheid.
"Shell daarentegen lijkt er maar niet in te slagen om beslissende en geloofwaardige stappen te zetten in de richting van duurzaamheid. Ze hebben de afgelopen jaren geprobeerd om een en ander te verbeteren, maar het lukt hen niet om daarbij de steun van belanghebbenden te krijgen. Het bedrijf heeft een veel minder sterk verhaal. Zo besloot Shell om in te zetten op CO2 opslag in plaats van op zonne-energie, waar ze vanwege bedrijfseconomische redenen vanaf zijn gestapt. In Barendrecht leidde de voorgestelde opslag tot grote problemen. Langdurige onderhandelingen met omwonenden zorgden voor negatieve reacties uit de samenleving en de media. Het gevolg: de opslag in Barendrecht ging niet door. Effectief en pro-actief samenwerken met de omgeving is dus cruciaal willen bedrijven de omslag naar duurzaamheid maken.”
Steeds meer bedrijven zoeken samenwerking met organisaties in hun omgeving. Hebben zulke cross-sectorale partnerschappen toekomst of is het een tijdelijk fenomeen?
“Cross-sectorale partnerschappen zijn zeker geen luxe. Als je kijkt naar de aanpak van de grote mondiale vraagstukken, zoals armoede, honger, waterschaarste en het milieu, dan zie je dat overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties ze vijftig jaar lang op hun eigen houtje hebben proberen aan te pakken. Dat heeft niet goed genoeg gewerkt, want veel duurzaamheidsvraagstukken bestaan nog en zijn soms zelfs urgenter geworden. Als je de grote vraagstukken, de zogeheten wicked problems, wilt aanpakken moet je de kracht van de markt, de kracht van de sociale sector en de kracht van de wetgever juist bijeen brengen, liefst zonder al te veel compromissen. Vanuit die gedachte, is cross-sectorale samenwerking de enige oplossing.”
U ziet cross-sectorale samenwerking, bijvoorbeeld tussen goede doelen en bedrijven, dus eigenlijk als een manierom het internationale systeem te veranderen?
“Jazeker, zoals het nu gaat werkt het niet. Ideologieën als het communisme, kapitalisme, civic driven change (burgerbewegingen -red.); het is allemaal geprobeerd en elke strategie kent voordelen, maar ook serieuze beperkingen. Duurzame ontwikkeling blijkt het beste te werken in een uitgebalanceerde samenleving. Door cross-sectoraal samen te werken combineer je het beste van verschillende onderdelen van de samenleving om vraagstukken aan te pakken die ons allemaal raken. Denk aan de aanpak van armoede; overheden kunnen dat niet in hun eentje, want met regelgeving alleen creëer je geen economische ontwikkeling."
Professor van Tulder is expert op het gebied van cross-sectoraal samenwerken. Als directeur van het aan de Erasmus Universiteit verbonden Partnerships Resource Center (PrC) bestudeert en stimuleert hij samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid op het gebied van duurzame ontwikkeling. Deze zogeheten cross-sectorale partnerschappen zijn steeds populairder; zo zijn ’s werelds grootste bedrijven gemiddeld actief in maar liefst 20 partnerschappen. Het Nederlandse bedrijf DSM en het Wereld Voedselprogramma van de VN werken bijvoorbeeld samen om de kwaliteit van voedselhulp te verbeteren en KLM en het Wereld Natuurfonds zetten zich samen in om de luchtvaartsector te verduurzamen. Van Tulder benadrukt dat organisaties in partnerschappen ieder een eigen bijdrage moeten leveren. “Cross-sectoraal samenwerken is meer dan een sponsoring of subsidierelatie.” Dat is niet vanzelfsprekend, want partnerschappen worden gemakkelijk gezien als een manier om het imago van bedrijven op te vijzelen of de portemonnee van goede doelen (NGOs) te vullen, zo blijkt. “Een aantal jaren geleden merkten we dat Nederlandse NGOs samenwerking met bedrijven zochten als alternatief voor de teruglopende financiering van de overheid. Inmiddels zijn de meeste NGOs niet meer op zoek naar uitsluitend geld, maar proberen ze echte partnerschappen met ondernemingen te sluiten en zo gezamenlijk een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling.”
De overheid zet ook steeds meer in op samenwerking met het bedrijfsleven als onderdeel van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, waar ligt volgens u de grootste uitdaging?
“Ik ben fan van het nieuwe beleid, maar de overheid moet zelf ook leren op te treden als partner. Dat betekent dat er voldoende expertise op de ambassades en binnen het ministerie moet zijn om een bijdrage te leveren, want een partnerschap mag nooit een excuus zijn om niet in de rol van de eigen organisatie te investeren. Alle partijen moeten een bijdrage leveren, want als je taken simpelweg uitbesteedt, kun je er ook niks van leren. Ondernemingen worden door de overheid en maatschappelijke organisaties weliswaar steeds meer gezien als oplosser van mondiale vraagstukken, maar de kunst is dan wel om de partnerschappen zo vorm te geven dat ze daadwerkelijk impact hebben op echte problemen. Anders bestaat het risico dat de overheidsfondsen voor partnerschappen simpelweg subsidiesystemen blijven voor oude ideeën, nu onder het mom van samenwerking.”