Iedereen kent de beelden wel van arme kinderen die snakken naar een druppel water of vrouwen die met lege jerrycans op hun hoofd uren moeten lopen voor een paar liter water. Hoe cliché deze beelden ook mogen zijn, het is nog steeds de harde werkelijkheid en de cijfers liegen niet. Anno 2015 hebben meer dan een miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater en ontbeert het ruim 2,5 miljard mensen aan goede sanitaire voorzieningen.
Wie is Jo Smet?
Begin jaren '80 kwam Jo Smet (65) via Buitenlandse Zaken in Tanzania terecht, waar hij onder meer les gaf aan de Universiteit en het Water Resources Instituut van Dar es Salaam. Later werkte hij voor IRC in landen als de Ethiopië, Oeganda, Rwanda en Nambië. Als ingenieur heeft Smet vooral ervaring met de technische kant van water en sanitatie in landelijke en arme stedelijke gebieden in Afrika en Azië.
Toch heeft de sector niet stilgezeten de afgelopen decennia. In diverse landen in Afrika en Azië hebben ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van sanitatie en de toegankelijkheid van schoon drinkwater. Maar wat werkt eigenlijk wel en wat niet? En waar zitten de grootste problemen? We vroegen het Jo Smet (zie kader), die met 35 jaar ervaring in twintig verschillende landen op z'n minst een deskundige op het gebied van water en sanitatie in ontwikkelingslanden genoemd mag worden.
U heeft de nodige landen gezien in die 35 jaar, wat zijn de grootste verschillen als het gaat om problemen met water en sanitatie?
"Eigenlijk vallen de verschillen wel mee. Het zijn vrijwel altijd problemen met hygiëne, geen water voorhanden hebben en een gebrek aan kennis om een duurzaam watersysteem aan te leggen. Dan maakt het niet uit of je in Ethiopië of in India bent. De grote overeenkomst daarbij is dat het om aspecten gaat die vooral in een cultuur zitten, zonder alle culturen over een kam te scheren natuurlijk. Men is bepaald gedrag gewend en doet het al eeuwenlang zo. Daardoor is het lastig om veranderingen door te voeren die tot verbetering leiden. Je zou eigenlijk bepaalde elementen van een cultuur moeten veranderen om tot betere sanitatie en hygiëne te komen, maar er is vaak weerstand tegen verandering."
Komt dat niet een beetje over als 'wij' die 'hen' gaan vertellen hoe het moet?
"Die veranderingen moeten van binnenuit komen, die moeten we anderen niet opleggen. Feit is dat veel nieuwe kennis over goede hygiëne en watersystemen bij westerse landen ligt en het is zaak dat die kennis op een goede manier wordt overgedragen. Het werkt averechts als we dat aan een gemeenschap in bijvoorbeeld Kenia komen vertellen, het ze opleggen en vervolgens weer weggaan. Je moet zorgen dat bepaalde rolmodellen binnen een gemeenschap het goede voorbeeld geven zodat de rest het gaandeweg overneemt. Dat kan een leider zijn of een groepje vrouwen, dat verschilt per gemeenschap. Er is ook niet één alom werkende aanpak."
Veranderingen moeten van binnenuit komen, die moet je niet opleggen. Rolmodellen in een gemeenschap moeten het goede voorbeeld geven
Is dat het grote probleem bij veel vormen van ontwikkelingswerk, dat er te vaak in een blauwdruk wordt gedacht?
"Ja, zeker toen ik met dit werk begon. Begin jaren '80 merkte ik dat veel westerse organisaties ergens kwamen met het idee: dit moet er gebeuren en we gaan het zo doen. Maar toen er eenmaal een watersysteem in een dorp was aangelegd, bleek het totaal niet te werken en was het veel te duur om te onderhouden. Soms moet je dan een stap terug. En het is best lastig om aan een Afrikaanse ingenieur die aan de TU in Delft heeft gestudeerd uit te leggen dat een handpomp soms beter werkt dan een ingewikkeld watersysteem. Als plan B ergens beter werkt dan het plan dat je in gedachte had, dan moet je omschakelen."
En dan is het natuurlijk zaak dat iets blijft werken?
"Duurzaamheid heeft zich ook ontwikkeld in de loop der jaren in de ontwikkelingssamenwerking. Toen ik begon in Tanzania was het vooral de technische kant die als belangrijk werd gezien. Inmiddels wordt er veel holistischer gedacht. Er zijn sociologen bijgekomen die veel meer vanuit een bepaalde samenleving denken en economen die kijken naar hoe bepaalde systemen betaalbaar kunnen blijven. Die heb je ook nodig, het is tenslotte zaak dat een dienstverlening uiteindelijk door een gemeenschap zelf gedragen worden. Organisaties en deskundigen uit het Westen zijn steeds meer vanaf de zijkant gaan ondersteunen en dat is een goede ontwikkeling. Een organisatie als het IRC helpt vooral met het 'leren' hoe het beter kan."
Hoe werd in de loop der jaren eigenlijk vanuit de gemeenschappen zelf tegen de bemoeienis aangekeken?
"Dat verschilt heel erg. Begin jaren '80 waren sommige Afrikaanse landen net weer zelfstandig geworden en probeerden ze hun eigen boontjes te doppen. Dan word je als westerling niet overal met open armen ontvangen. En dat begrijp ik ook goed. In andere gebieden was het weer zo dat ze dachten: 'Oké jullie weten het beter, doen jullie het maar'. Maar dat werkt ook niet natuurlijk. De meeste tijd gaat zitten in een gemeenschap overtuigen van het belang van zaken als hygiëne en goede sanitatie. En dat het ook duurzaam moet zijn. In India bijvoorbeeld knikte iedereen braaf 'ja' als je ze uitlegde wat het belang was van schone toiletten en hoe ze die moesten gebruiken. Als je dan vijf jaar later terugkwam hield nog maar 8 procent zich aan de richtlijnen. Daarom is het ook goed als lokale overheden zelf toezien op goed gebruik en het goed uitleggen.
Iets wettelijk verplichten werkt ook niet. In de koloniale tijd vonden Engelsen het belangrijk dat mensen in hun koloniale gebieden een schoon toilet hadden. Het was in de lokale wet vastgelegd, een zogenaamde 'byelaw'. Toen de Engelsen weer weg waren gingen lokale gemeenschappen meteen weer over op hun eigen oude systeem. Kortom: het heeft geen zin als je het oplegt aan mensen, het gaat erom dat ze het 'waarom' begrijpen. Uit een onderzoek dat ik ooit in Tanzania heb gedaan stond hygiëne pas op de vijftiende plek als het gaat om redenen waarom mensen een toilet hebben. Dat zegt genoeg."
Vandaag de dag hoor je nog steeds schrikbarende cijfers als het gaat om mensen die geen toegang hebben tot schoon drinkwater en goede sanitatie. Is er eigenlijk vooruitgang geboekt in de tijd dat u werkzaam was?
"Ja en nee. Percentueel hebben wereldwijd meer mensen toegang gekregen tot goede voorzieningen. Maar tegelijkertijd zie je in bepaalde gebieden weinig ontwikkeling de afgelopen tien à twintig jaar. En dat komt vooral door een te eenzijdige aanpak en verkeerd politiek bestuur. Zeker dat laatste staat vaak in de weg, vooral in Afrikaanse landen. En dan gaat het niet alleen om corruptie, maar ook om het korte termijn denken. Er moet snel resultaat worden geboekt, maar zo werkt het niet. Als het gaat om een culturele omslag, zoals hygiënegewoontes, is er veel tijd nodig. En het feit dat elk gebied anders is betekent ook dat er per gebied zorgvuldig moet worden gekeken naar wat werkt en hoe dat duurzaam kan zijn.
Zonder stabiele politieke achtergrond krijg je niks voor elkaar
Een land als Sierra Leone was ooit op de goede weg, maar toen het politiek verkeerd ging konden ze weer van vooraf aan beginnen. Rwanda is een voorbeeld waarbij het wel goed gaat. Na de genocide in 1994 is het land opgekrabbeld en je ziet daar dat goed politiek bestuur op landelijk en lokaal niveau ook zaken als water en sanitatie ten goede komen. Zonder die stabiele politieke achtergrond krijg je niks voor elkaar."
Wat beschouwt u als uw eigen verdienste?
"Vooral het duurzame denken, dus niet kijken naar wat nu werkt, maar ook naar wat over dertig, veertig jaar nog zal werken. En daarbij moet je je dus veel breder oriënteren dan alleen op het technische vlak. Mijn grote voordeel was dat ik nooit grote belangen had, zoals bedrijven en sommige ontwikkelingsorganisaties vaak wel hebben. Ik heb altijd breed kunnen kijken en ben veel in het veld geweest. Zodra ik zag dat er ergens teveel in een tunnelvisie werd gedacht, stond ik op en wees mensen erop dat ze meer vanuit lokale omstandigheden moesten kijken en dat je moet leren van ervaringen en plaatselijk onderzoek om tot de beste lokale oplossing te komen."
Hoe laat je de sector na 35 jaar achter je?
"Met een zeer positief gevoel. Eigenlijk zou ik nog wel 35 jaar dit werk willen doen. Het is zeker niet altijd makkelijk. Bepaalde verwachtingen lopen anders en je hebt een enorm aanpassingsvermogen nodig. Dat laatste had ik gelukkig, misschien omdat ik zelf ook in een dorp ben opgegroeid en me in een kleine gesloten gemeenschappen kan inleven. Het is nu zaak dat ontwikkelingen zich doorzetten en dat lokale gemeenschappen, waar ook ter wereld, meer zelfvoorzienend worden en in gaan zien hoe belangrijk schoon drinkwater en goede hygiëne zijn. Dat kan door op termijn belastingsystemen in te voeren waardoor ook het geld uit de gemeenschap zelf komt. Dat is natuurlijk nog niet zo makkelijk.
Maar ik blijf een optimist en zie goede ontwikkelingen, ook in Afrika. Ik heb vertrouwen in nieuwe generaties. En soms is het ook goed als we even op de rem trappen, niet te snel dingen willen veranderen en even een stapje terug doen. Als we maar aandacht blijven vestigen op water en sanitatie komen we er wel. Dat is ook de grote verdienste geweest van de aandacht en financiering voor de ontwikkelingsdoelen van de VN. Er is al veel bereikt, maar ook nog zeker veel te doen."