En ineens heeft iedereen het over Thomas Piketty. Zijn vuistdikke Capital in the Twenty-First Century werd al ruim voor publicatie – vorige maand verscheen de Engelse vertaling – met lof overladen. Nobelprijswinnaar Paul Krugman noemde het “misschien wel het belangrijkste economische boek van dit decennium”, de Washington Post vond het “een intellectuele tour de force”, de Volkskrant beschrijft het als “baanbrekend”, de liberale, invloedrijke columnist Martin Wolf van de Financial Times heeft het over een “buitengewoon belangrijk boek” en Branko Milanovic, voormalig topeconoom bij de Wereldbank, bestempelde het tot “een mijlpaal in het economisch denken”. Tijdens de recente jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds sprak volgens een verslag in NRC Handelsblad “iederéén in Washington” over die tot voor kort vrijwel onbekende Franse econoom. Niet lang daarna is Capital het best verkochte boek via Amazon.com.
Op z’n minst opmerkelijk voor een boek dat in 685 bladzijden en 97 grafieken een op het eerste oog sombere conclusie trekt: ongelijkheid neemt wereldwijd explosief toe en zal dat blijven doen als wij niet ingrijpen. De gevolgen kunnen desastreus zijn.
In zijn bedompte kantoortje in een versleten universiteitsgebouw van de Ecole d'Economie de Paris reageert Thomas Piketty (42) gelaten op zijn succes. “Ach, het is leuk maar ook een hype. Het kost tijd voordat je kunt zeggen wat de impact van een boek is, en ik vraag me af of al die mensen mijn boek ook echt gelezen hebben. Ik heb niets geniaals bedacht, ik heb gedaan wat gek genoeg niemand eerder deed: op grote schaal data verzamelen en over een lange periode kijken hoe financiële ongelijkheid zich ontwikkelt.” Evengoed hoopt Piketty dat zijn boek invloed zal hebben, want extreme ongelijkheid is zeer gevaarlijk, zegt hij. “Ik geloof in boeken. Het zijn politieke wapens.”
Vijftien jaar lang verzamelde Piketty in 22 landen bergen data over inkomen en vermogens. Capital – de verwijzing naar Marx’ Das Kapital moge duidelijk zijn – levert meer dan genoeg munitie voor een discussie die sinds het luwen van de kredietcrisis in het brandpunt van de maatschappelijke aandacht staat; president Barack Obama sprak zelfs over “the defining issue of our time”.
Bijvoorbeeld: sinds 2009 – het dieptepunt van de kredietcrisis – ging 95 procent van de inkomensgroei in de Verenigde Staten naar de rijkste 1 procent. De afgelopen dertig jaar steeg het aandeel dat het rijkste procent van totale Amerikaanse welvaart bezit van 10 naar 30 procent. Het ongelijkheidsniveau in Amerika is min of meer gelijk aan het niveau van begin vorige eeuw en groter dan dat van Zuid-Afrika tijdens de apartheid. In de jaren vijftig van de vorige eeuw verdiende een Amerikaanse ceo ongeveer twintig keer meer dan zijn gemiddelde werknemer, nu is dat meer dan tweehonderd keer.
De Nederlandse samenleving behoort tot de meest ongelijke in de wereld, berichtte de Volkskrant onlangs op basis van cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek. De rijkste 1 procent bezit nu een kwart van het totale vermogen, voor de kredietcrisis was dat eenvijfde. In 2012 bezat de rijkste 1 procent van Nederland 273 miljard aan vermogen; dit is 23,4 procent van het totaal. Het inkomen is in Nederland relatief gezien vrij gelijk verdeeld, maar de vermogens dus niet.
Een belangrijke reden voor de stijging van de vermogensongelijkheid is dat de superrijken in Nederland veelal (internationale) aandelen bezitten, die de afgelopen jaren in waarde zijn gestegen. Woonhuizen, het grootste bezit van de meeste, minder vermogende huishoudens, is juist minder waard geworden. Hierdoor groeide de kloof tussen arm en rijk.
Wie denkt dat Europeanen de vruchten van hun economie eerlijker verdelen, heeft het mis: de Europese ongelijkheid is bijna even groot als aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De vermogensongelijkheid in Nederland behoort tot de grootste ter wereld (zie kader hiernaast). Ongelijkheid is een mondiale ontwikkeling; ook in opkomende landen als China, Brazilië en India neemt ongelijkheid hand over hand toe. Onlangs berekende Oxfam International dat de 85 rijkste miljonairs meer bezitten dan de armste 3,5 miljard wereldburgers.
U noemt ongelijkheid gevaarlijk. Waarom?
“Extreme ongelijkheid ondermijnt democratie. Als een kleine groep bijna alle economische middelen in handen heeft, bestaat het principe ‘iedereen is gelijk’ niet meer. Op papier mag ieders stem even zwaar tellen, in de praktijk heeft een klein groepje extreem rijken de touwtjes in handen. Daarnaast is ongelijkheid een voedingsbron voor populisme, nationalisme en racisme omdat grote groepen zich buitengesloten voelen en hun onvrede willen uiten. Het is niet toevallig dat aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog de Europese ongelijkheid zeer groot was.
“In arme landen is er een extra probleem: economische ongelijkheid remt ontwikkeling. De rijke elite sluist grote sommen geld naar Zwitserland, Parijs of Londen, terwijl dat gebruikt zou moeten worden om bijvoorbeeld onderwijs en infrastructuur te financieren. Dit is een economisch drama. Economische ontwikkeling vereist sterke instituten en onderling vertrouwen. Het heffen van belasting is cruciaal om ontwikkeling te financieren, maar als de elite hier nauwelijks aan bijdraagt, ondermijnt dat de opbouw van een sterke economie met sterke instituten. De consequenties van ongelijkheid zijn in arme en opkomende landen veel groter en ernstiger dan in Europa of de Verenigde staten.”
Als iedereen gelijke kansen heeft om rijk te worden, is er toch geen probleem? De nieuwe superrijken kwamen veelal uit de middenklasse, zoals Bill Gates of de oprichters van WhatsApp.
“Laten we die sociale mobiliteit – iedereen kan rijk worden – vooral in stand houden. Met ongelijkheid is niets mis, wel met extreme ongelijkheid. De welvaart van de rijksten moet in verhouding staan met de omvang van de economie. Als hun vermogen drie of vier keer sneller groeit dan de economie, zoals de afgelopen decennia, gaat er iets mis. Ongebreidelde, extreme ongelijkheid is niet alleen een moreel, maar ook een praktisch probleem: als je niets doet, heeft op een gegeven moment 1 procent van de bevolking 99 procent van de economie in handen. Hoe moet je zo’n land op democratische wijze besturen? Als de superrijken de koek niet met anderen willen delen, hoe kan iemand uit de middenklasse dan nog rijk worden?”
Een Chinees die door hard werken tot de middenklasse is gaan behoren, zal het weinig kunnen schelen dat er ook extreem rijken in zijn land zijn.
“Dat kan ik me goed voorstellen. Maar op een gegeven moment zullen ook Chinezen, Brazilianen en Indiërs tegen het probleem van extreme ongelijkheid oplopen. Ze zullen dezelfde vraag moeten beantwoorden: wat is op de lange termijn de beste manier om welvaart te verdelen? Uit mijn onderzoek blijkt dat welvaart zich niet vanzelf verdeelt, je moet beleid voeren. Nu groeien hun economieën nog hard en neemt voor veel mensen de welvaart toe – net zoals onze economieën na 1945 – maar op een gegeven moment vlakt die groei af en zullen ze tegen extreme ongelijkheid aanlopen.”
Veel economen zeggen dat ongelijkheid nodig is om groei te bevorderen. Als je rijker dan anderen kunt worden, ga je harder werken en groeit de economie sneller.
“Als je naar de feiten kijkt, zie je dat westerse economieën helemaal niet sneller groeien wanneer er meer ongelijkheid is. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog groeiden de Amerikaanse en Europese economieën heel sterk terwijl de ongelijkheid veel kleiner was dan nu. Momenteel groeien onze economieën langzaam terwijl de ongelijkheid historisch groot is. Ik zou de bewijslast willen omdraaien: als je voor extreme ongelijkheid pleit, bewijs dan dat het zin heeft.”
Hoe komt het dat ongelijkheid toeneemt?
Glimlachend: “Dat is een eenvoudige vraag waar ik dit boek voor nodig had om te beantwoorden… Kort gezegd: rijken worden rijker omdat hun vermogen harder groeit dan de economie. Het rendement op kapitaal – in brede zin, waaronder onroerend goed, aandelen, et cetera – is door de jaren heen gemiddeld vijf procent, terwijl de economische groei substantieel lager is.”
Waarom was er juist halverwege de vorige eeuw minder ongelijkheid?
“Die periode, vanaf grofweg 1914 tot 1945, is een uitzondering op de historische ontwikkeling dat kapitaal meer rendeert dan een economie groeit. Hier zijn meerdere redenen voor. Ten eerste groeide de economie sterk omdat Europa en andere delen van de wereld heropgebouwd moesten worden. Lonen stegen en de welvaartsstaat deed zijn intrede. Ten tweede waren vele private vermogens verdampt door hyperinflatie en door de oorlog aangevreten. Ten derde voerden Europa en Amerika progressief inkomenstenbelastingen in: wie veel verdiende, betaalde meer belasting. De wederopbouw moest betaald worden en het communisme bestreden, twee dure aangelegenheden. In de jaren zeventig veranderde dit beleid. Een belangrijke reden is dat de economische groei afvlakte waardoor het belang van kapitaal toenam. Daarnaast begon er een andere politieke wind te waaien: het neoliberalisme van Thatcher en Reagan. Vrije marktkapitalisme, privatisering en deregulering werden het mantra. Na de val van de Muur in 1989 won deze politiek aan invloed en raakte internationaal verspreid. Kapitaal kreeg meer mogelijkheden om te groeien. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was het privé-vermogen twee à drie keer zo groot als de omvang van de economie. Nu is dat vijf tot zes keer zo groot. Het duurde een paar decennia, maar ongelijkheid is weer op het niveau van begin vorige eeuw.”
Dat klinkt niet hoopgevend.
“Mijn data laten juist zien dat ongelijkheid geen natuurwet van het kapitalisme is! We hebben in de tweede helft van de vorige eeuw een bloeiperiode gekend met veel groei en weinig ongelijkheid, niet in de laatste plaats dankzij politieke keuzes. Als we geen extreme ongelijkheid willen, hoeft die er niet te zijn. Ik vind dat een positieve boodschap.”
U pleit voor een mondiale, progressieve belasting op vermogen.
“Inderdaad. De huidige discussie gaat vooral over exorbitante topinkomens, maar we moeten niet vergeten dat juist vermogen een bron van toegenomen, extreme ongelijkheid is. Ik stel voor om netto vermogens vanaf 200 duizend euro te belasten met een half procent en dit percentage te laten oplopen als het vermogen toeneemt. Internationale samenwerking is belangrijk omdat individuen en bedrijven kunnen dreigen met verhuizingen naar landen met een gunstig belastingklimaat; door gezamenlijk op te trekken voorkom je dit. De opbrengsten moeten besteed worden aan het aflossen van onze staatsschulden. We moeten voorkomen dat we niet meer rente betalen aan vermogenden die geld aan de schatkist hebben geleend dan we bijvoorbeeld aan onderwijs betalen, zoals Groot-Brittannië in de negentiende eeuw.”
Mooi, maar politiek onhaalbaar. In uw boek omschrijft u uw voorstel als een ‘useful utopia’.
“Klopt, maar er is een continuüm tussen wat haalbaar en het beste is. Landen kunnen nu al vele maatregelen nemen – en dat gebeurt ook. De conservatieve regering in Spanje heeft onlangs een vermogensbelasting ingevoerd. Ook Italië heeft stappen in die richting ondernomen. De Duitse Bundesbank en het IMF hebben voorgesteld om met een vermogensbelasting de staatsschuld af te lossen. Bepaald geen linkse utopisten, lijkt mij.”
Portret: Emmanuelle Marchadour
Zelf onderzoek doen naar inkomensongelijkheid? Leeft je uit met de data-set van Piketty: World Top Income Database.
YouTube-filmpje waarin Piketty over zijn boek vertelt
Handzaam opinie-artikel van Piketty in de Financial Times
Meepraten zonder het boek te lezen? Lees deze uitgebreide explainer van vox.com.
Hier lees je meer over mondiale ongelijkheid.