Voor het eerst in decennia geeft Groot-Brittannië 0,7% van het BBP uit aan ontwikkelingshulp, jubelde de Britse kranten vorige week. Daarmee mocht het land zich scharen tussen slechts zes andere landen (waaronder Nederland), die dit streefgetal van de Verenigde Naties voor ontwikkelingshulp sinds de instelling ervan in 1970 hebben gehaald. Maar twee dagen later volgde minder goed nieuws: de organisatie die de ontwikkelingshulp coördineert, het Department for International Development (DfID), heeft weinig lerend vermogen.
Onderzoek
Om maximale impact te bereiken met gedoneerde ontwikkelingsgelden, is een het nodig om te evalueren. DfID besteedt daarom tenminste 1,2 miljard pond tussen 2011 en 2015 aan onderzoek en evaluatie. Maar daarmee wordt de impact van de uitgegeven gelden niet verhoogd, waarschuwt de Independent Commission for Aid Impact (Icai) in een recent rapport. “Het [DfID, red.] genereert een behoorlijk volume aan informatie, waarvan het meeste, zoals onderzoek, publiekelijk beschikbaar is. DFID linkt deze investering niet duidelijk en consistent aan hoe het een betere impact kan hebben”, schrijft de onafhankelijke toezichthouder.
Dat wil niet zeggen dat individuele medewerkers van DfID geen lerend vermogen laten zien, schrijven de onderzoekers. “Ze zijn zeer gemotiveerd; en DFID geeft ze kansen en middelen om te leren, maar het personeel worstelt soms met de grote hoeveelheden informatie die er is”, schrijft het rapport. DfID heeft als eerste ter wereld het publiceren van open data (informatie over werkzaamheden en uitgaven volgens een bepaalde standaard) verplicht gesteld voor de organisaties die geld van hen ontvangen. Maar al die data en transparantie leidt blijkbaar niet tot verbeterde hulpverlening.
Taart
Een ander probleem bij DfID is volgens de toezichthouder de relatie die de organisatie heeft met de ontvangers van het geld. In de helft van de onderzochte cases liet DfID zien zich weinig aan te trekken van feedback van de organisaties waar het geld naartoe gaat. In één geval heeft geen DfID-medewerker zich laten zien in de afgelopen vijf jaar. Personeel dat lokaal ingehuurd wordt en de projecten direct uitvoert, geven alleen hun mening als daar expliciet om gevraagd wordt. En dat wordt zelden gedaan, constateert de toezichthouder. Daarmee schiet DfID zichzelf in de voet, want zo kunnen ze de hulp niet beter en efficiënter maken, is de conclusie.
En er was meer kritiek op DfID vorige week. De World Development Movement lanceerde een campagne waarbij de staatssecretaris van ontwikkelingssamenwerking een taart aanboden, zogenaamd namens grote multinationals als Unilever en Monsanto. De taart was bedoeld als bedankje voor alle kansen die de staatssecretaris biedt aan multinationals in ontwikkelingslanden in Afrika. De toegenomen macht van dit soort bedrijven in Afrika zijn een bedreiging voor kleine, lokale boeren, die land en productie kwijt kunnen raken aan de Westerse giganten.