Zijn de economen misschien stikjaloers op Raworth? Omdat ze volle zalen trekt, terwijl in economenland doorgaans alleen de eigen parochie luistert, vaak louter pro forma. Plus opportunistische politici in het geval zij de genoemde cijfers, argumenten of visie goed kunnen gebruiken.
Op één punt hebben die kritische economen echter wél gelijk: Raworth is niet bepaald scheutig met de concretisering van haar ‘donuteconomie‘. Dat is jammer omdat zij wel degelijk in de juiste richting wijst. Het menselijk ras – nog erger: planeet Aarde – stevent immers af op zijn eigen ondergang. Om de doodeenvoudige reden dat ons economische systeem onvoldoende rekening houdt met sociale behoeften en ecologische grenzen, dus met de binnenste en de buitenste ring van de donut.
Economische alternatieven
Hoe kunnen we de benadering van Raworth wat meer handen en voeten geven, en het liefst zodanig dat economen daaraan ook een bijdrage kunnen leveren? Ik doe een kleine poging aan de hand van een kort artikel over Rwanda in The Economist van afgelopen week.
Aan dit soort stormpjes in glaasjes water besteedt The Economist gelukkig geen aandacht. Wél aan de invoerrechten die Rwanda heeft ingesteld op de import van tweedehandskleding, een markt die in 2016 op wereldschaal maar liefst 4 miljard dollar bedroeg.
De waardeketen van tweedehandskleding
“Als Rwanda haar textielsector een kans van slagen wil geven, zal ze de import van tweedehandskleding aan banden moeten leggen
Dat is echter tegen het zere been van president Trump die geen enkele verstoring van de vrije wereldhandel wil, wanneer hem dat goed uitkomt. Ook neoklassieke economen zijn meestal onvoorwaardelijk voorstander van vrij handelsverkeer, en komen keer op keer aanzetten met het oude model van de Engelse econoom David Ricardo (of moderne varianten daarvan). Dit model, dat rekenkundig natuurlijk klopt, werkt echter in de praktijk niet. Zeker niet als een land een eigen industrie wil opbouwen, want het moet dan opboksen tegen bedrijven uit andere landen die reeds over de benodigde schaal- en clustervoordelen beschikken. Daarom kan bijvoorbeeld Griekenland nooit een concurrerende industrie opbouwen zonder – op tijdelijke basis – drempels op te werpen voor import uit andere EU-landen. Het wordt tijd dat economen zich gaan verdiepen in de voordelen van een politiek van importsubstitutie, zoals beschreven in een artikel dat Albert O. Hirschman vijftig jaar geleden publiceerde.
Drie opties
“Als ontwikkelingslanden hun invoerrechten drastisch zouden verhogen, dan zou de markt van tweedehandskleding flink in elkaar donderen
Recycling wordt commercieel aantrekkelijker naarmate de andere twee opties minder geld opleveren (of juist geld kósten). Stel dat alle ontwikkelingslanden – waar de meeste tweedehandskleding naartoe gaat – hun invoerrechten drastisch zouden verhogen, in navolging van Rwanda. Dan zou de markt van dit ‘afvalproduct’ flink in elkaar donderen, met als gevolg dat recycling aantrekkelijker wordt. Vervolgens gaan ook schaal- en leereffecten een rol spelen, zodat gerecycled katoen goedkoper zou worden. Dat is winst voor het milieu! Maar verlies voor de katoenboeren in bijvoorbeeld de VS. Die worden immers geconfronteerd met een dalende vraag naar katoen. En dát vindt Trump met zijn Make America Great Again natuurlijk niet leuk.
Zo zie je dat vrijhandel (van tweedehandskleding) heel effectief kan zijn om de eigen economie (de katoenboeren) een steuntje in de rug te geven, wat wel ten koste gaat van het milieu.
De binnenste ring
“Nederland lijkt op een bemiddelde en angstige senior die vrijwel alles wat hij nodig heeft door anderen laat maken of verzorgen
Het contrast tussen ontwikkelde economieën en de economieën van ontwikkelingslanden kun je vergelijken met het verschil tussen oude en jonge mensen. Nederland lijkt op een bemiddelde en angstige senior die vrijwel alles wat hij nodig heeft door anderen laat maken (goederen) of verzorgen (diensten), in het buitenland of door arbeidsmigranten in eigen land. Onder het mom van efficiënte specialisatie en het win-winkarakter van internationale arbeidsverdeling, maar meestal omdat hij zich te goed voelt voor economische activiteiten waar zijn (voor)ouders nog eer en arbeidsvreugde aan ontleenden. Ook is hij bang voor zaken die zijn maatschappelijke positie kunnen ondermijnen, zoals vluchtelingen, belastingen en regelgeving die niet in zijn voordeel is.
Vrijhandel, in dit geval van tweedehandskleding, smoort niet alleen de eigen textielindustrie maar vormt op die manier ook een aantasting van het zelfrespect. Wordt aan deze sociale behoeften niet voldaan, dan moeten we niet verbaasd zijn dat Afrikaanse jongeren massaal de Middellandse zee proberen over te steken – met gevaar voor eigen leven. Zoals Bob Dylan al zong: ‘if you have nothing, you have nothing to lose’. Als je je gevoel van eigenwaarde moet ontlenen aan een tweedehands Hilfiger, dan doe je er alles aan om een nieuw exemplaar van dit merk te bemachtigen.
Ontwikkelingsbudget
S. de Beter is een pseudoniem. De echte naam van de auteur is bij de redactie van OneWorld bekend. De oorspronkelijke versie van dit artikel verscheen eerder hier.
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand