Mijn vriend Toine heeft een project in Gambia. Hij is niet de enige: in ‘zijn’ dorp loopt ook een stel Duitsers rond. De onderlinge verhouding was eerst wat koeltjes. De Duitsers deden hun ding, Toine het zijne. Maar na een paar biertjes onder de baobab werd het allengs gemütlich. Inmiddels werken ze innig samen, Toine en ‘de Duitsers’.
Wij Nederlanders zijn natuurlijk niet de enigen met projecten in ontwikkelingslanden. Maar weet je hoeveel er in andere landen zijn?Onlangs zijn onderzoekers uit Nijmegen en Leuven ze gaan tellen. In Duitsland en Frankrijk zijn er wel 40.000, in Engeland ruim 16.000 en in België pakweg 4000. We zijn lid van een enorme familie.
Eind januari was er voor het eerst een familiebijeenkomst. Daar zaten we, in een strak conferentieoord in Brussel, tussen onze broers en zussen uit Noorwegen, Spanje en Polen. Eerst vielen de verschillen op. Neem Hongarije. Wil je daar geld ophalen voor een school in India? Forget it.De meeste Hongaren vinden dat ze zelf nog ontwikkelingshulp nodig hebben.
Maar hoe meer we kennismaakten, hoe meer overeenkomsten we zagen. Ook Noorwegen kent een opleving van vrijwilligerstoerisme. Ook Engeland worstelt met de vraag hoe je vrijwilligers met een eigen project het beste kunt begeleiden.
In Europa beginnen we elkaar te vinden. Maar dat moet ook, juist zelfs, gebeuren in Afrika en Azië. Door vrijwilligers als jij en ik, die op hun pad een Brit, Deen of Duitser tegenkomen. Ze zijn meer dan buitenlanders. Ze zijn familie.
Mirjam Vossen