In haar kledingkast hangt nog steeds de penetrante geur van de bosbranden die recent op het Indonesische buureiland Sumatra woedden. “Het was alsof we dagenlang in het midden van de brand leefden. Bijna alle bedrijven, restaurants en winkels waren gesloten. Er was bijna niemand op straat. De stilte in het doorgaans drukke Singapore was angstaanjagend. Zo erg zijn de bosbranden sinds 1994 niet meer geweest”, weet vanuit het stadstaatje Singapore de Duitse consultant Nici Vitense-Lukat (47) te vertellen. Ze woont er al decennia met haar twee dochters die ‘gelukkig’ schoolvakantie hadden.
Onverantwoord noemt Nici de jaarlijks terugkerende bosbranden op de Indonesische eilanden. Ze worden aangestoken door grote palmolieplantages en kleine boeren. Het is de goedkoopste en snelste manier om de grond in het bos ‘plantklaar’ te maken. Indonesië knijpt een oogje dicht vanwege de concurrentiestrijd die al jaren gaande is met het buurland Maleisië om het predicaat wie de grootste palmolieproducent ter wereld is.
Ook na de laatste grote bosbranden ontkent de Indonesische overheid categorisch het probleem, terwijl op satellietfoto’s duidelijk is te zien dat het aantal branden toeneemt. “Kinderachtig gezeur”, zo doet de Indonesische minister van Welvaart Agung laksono het ‘gezanik’ van de Singaporezen af.
De minister kan beter een toontje lager zingen. Want uit een recent verschenen rapport van de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, over ‘De donkere kant van de Groene Groei’, blijkt dat de buren alle recht tot klagen hebben. “De terugkeer van de smog in Singapore en Maleisië laat zien dat Indonesië niet bereid is de problemen daadwerkelijk bij de kop aan te pakken. De overheid verspreidt liever leugens”, zegt onderzoeker Andreas Harsono van Human Rights Watch. De bosbranden kosten Jakarta een vermogen en tast de economische groei van het land aan, luidt een van de belangrijkste conclusies van het rapport. Volgens een berekening van de mensenrechtenorganisatie liep de staatskas tussen 2007 en 2011 door ondermeer de bosbranden zeven miljard dollar mis. Dat is jaarlijks gemiddeld meer dan het totale gezondheidsbudget.
Maar Indonesië houdt zijn poot stijf. De regering beweert wel degelijk de regenwouden tegen de lange, graaierige armen van de palmoliebedrijven te beschermen. Want ondanks de flinke druk die de palmolieproducenten op president Susilo Bambang Yudhoyono uitoefenden om het kapverbod op te heffen dat hij in 2011 voor twee jaar instelde, verlengde de president het moratorium opnieuw met twee jaar.
De mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch is niet de eerste die de ‘groene groei’ ter discussie stelt. De milieuorganisatie Greenpeace constateerde al eerder dat het kapverbod niet werkt. Sinds het moratorium zijn er volgens berekeningen van de milieuorganisatie zelfs vijf miljoen hectares regenwoud verdwenen.
Niet alleen de groene groei van Indonesië staat door de bosbranden op het spel. Ook de mensenrechten van de originele junglebewoners zijn in het geding, is een andere conclusie in het rapport. Om toch hun plantages uit te kunnen breiden, vragen de palmolieproducenten concessies bij de overheid aan op de grond die aan de kleine boeren in het bos toebehoort. Het hoogste gerechtshof stelde afgelopen mei dat deze vorm van ‘landje pikken’ tegen de grondwet is. Maar in het tropische regenwoud van Indonesië geldt het recht van de sterkste. Het is de ‘palmoliemaffia’ die er heer en meester is. De extra politiemacht die werd ingesteld om de palmoliebedrijven in de gaten te houden, laat zich afkopen.
Onder druk van de regering in Singapore heeft de Indonesische regering beloofd strikter maatregelen te nemen. Jakarta maakte afgelopen week de namen van acht Maleisische oliepalmproducenten bekend die achter de branden zouden zitten. Milieuactivisten concluderen dat er geen arrestaties zijn verricht. Het vermoeden bestaat dat de Singaporezen volgend jaar opnieuw hun deuren en ramen kunnen sluiten als groot delen van het tropisch regenwoud op Sumatra, Riau of Kalimantan opnieuw in brand staan.