Verrassende ingenieuze bommen
Onder ons toeziend oog wordt een net ontdekte landmijn opgegraven. “Jouw bom,” grapt Julius terwijl het roestige zware ding bij ons in de auto gezet wordt. Deze wordt later met een hele berg mijnen gecontroleerd tot ontploffing gebracht. Een grote stofwolk stijgt boven de kuil op.
Dan valt mijn oog op een grote hoop dekens. Julius legt in zijn bommenterminologie uit wat daar onder ligt. Heel langzaam dringt tot mij door waar hij het over heeft. Mosterdgas. Het gas waarmee Sadam Hoessein in de jaren ‘90 minstens vijfduizend inwoners van het Koerdische Halabja op gruwelijke wijze vermoordde. Honderden liters van datzelfde spul staan hier, vlak voor mijn voeten.
Zo ook in een dichtbij gelegen plaatsje, waar drie mortiergranaten op een muurtje liggen. Vlak erachter keren nietsvermoedende families terug naar de ruïnes van hun huizen. Kleine kinderen huppelen achter ons aan. “Kom maar hier en ruik eens”, wenkt Julius. Ik snuif, roep dat ik niks ruik, snuif nog ‘s flink en herken dan inderdaad een vreemde gaslucht. Het lijkt alsof het in mijn mond, keel en neus blijft hangen.
Terug in de auto mompelt Julius ineens achteloos: “hier hebben we net een heel ondergronds gangenstelsel geïnspecteerd,” terwijl hij naar rechts wijst. “Je hebt vast al zoiets gezien.” Ik veer overeind. “Je bedoelt de beruchte tunnels van IS?”. Hij laat de auto stoppen, en we rijden een spookachtige dorp in. Er is helemaal niemand, alleen Julius, onze bewaker en ik.
Bij het licht van onze telefoons klauteren we de trap af, de stoffige, bedompte tunnels in. We kunnen ook met onze respectabele lengte gewoon rechtop lopen, passeren slaapkamers nog vol rommel van IS-manschappen. Kleren, een computer, schoenen, een zelfmoordvest. In de ‘keuken’ staan nog borden eten, ik ruik de uien. Hoe graag ik ook even door de spullen wil snuffelen, dat staat Julius niet toe. “Daarvoor hebben we niet goed genoeg gecheckt op tripwires,” dunne nylon draden die je niet ziet, maar waarmee je hun bommen af kunt doen gaan.
Het tunnelstelsel verbindt de huizen in het dorp, en ook dit dorp met het volgende. Het moet een hels karwei geweest zijn deze gangen te graven. “Allemaal slavenwerk,” zegt Julius terwijl we weer naar boven klimmen. Ik ben blij weer het daglicht te zien, de gangen zijn beklemmend.
Wat een leven, wat een donkerte. En wat een held, deze jonge Zuid-Afrikaanse vader Julius.