Where is Fattoush?
Al een paar dagen zwerf ik rond in Haifa. Ik klim de straten op en vlieg er weer vanaf. Ik begrijp de stoplichten niet, wil elke rondzwervende kat naar het asiel brengen en vraag me nog steeds af wanneer het nou echt weekend is hier. Het is lastig wennen: ik ken geen andere stad dan mijn stad, Amsterdam.
De eerste dag probeerde ik me nog, gedreven door Amsterdamse arrogantie, zonder mijn telefoon te oriënteren. Na een paar straten was ik de weg al kwijt. “Where is Fattoush?”, vroeg ik een winkeleigenaar. Hij keek me glazig aan. “Fattoush, famous Arab restaurant? Somewhere near Bahai Gardens?” De man bleef me glazig aankijken en begon langzaam nee te schudden. Hij was al de derde die het niet wist. Mijn ogen dwaalden af naar zijn keppel. Ah, misschien was dat het: ik vroeg het de verkeerde mensen. De eerste de beste Arabische vrouw die ik tegenkwam wist me in een aantal seconden, met handgebaren, te vertellen hoe ik moest lopen.
Goed geoliede machine
“Ik ga uit in hippe Palestijnse bars, waar de ene bloedmooie Palestijn na de andere binnenloopt.
Beter dan HaZkenim
Ik begin aan deze stad te wennen. De armoede komt niet meer zo hard aan en de katten kunnen me inmiddels gestolen worden. Ik doe mijn boodschappen bij de Russische supermarkt, waar ik met het beetje Russisch dat ik heb gegoogeld de kassamedewerkster kan laten glimlachen. Ik ga uit in hippe Palestijnse bars, waar de ene bloedmooie Palestijn na de andere binnenloopt. Ik haal mijn falafel nog altijd bij HaZkenim.
Laatst was ik flauw van de honger: ik had ik de hele dag achter mijn laptop gezeten en had niets in huis. Gelukkig is HaZkenim om de hoek. Een jongeman met grote blauwe ogen was de laatste in de rij en moest lachen toen ik aansloot. Hij draaide zich en om zei iets. Stilte. “Oh, no Hebrew?” In gebroken Engels zei hij dat ik zo abrupt was binnen gesneld, alsof HaZkenim een magneet was die aan me had getrokken. Ik lachte, waarschijnlijk is dat ook zo. Het is nu eenmaal mijn routine. Ik wees naar de overkant. “Ik mag daar niet eten”, fluisterde ik. Hij leunde wat dichterbij. “Ik mag daar ook niet eten”, fluisterde hij. “Zal ik je wat vertellen? Er is een nog betere falafelzaak om de hoek. Beter zelfs dan HaZkenim. Wel een zonnebril opdoen als je daar wat eet.” Hij knipoogde.
Onderweg naar huis at ik mijn broodje. Intussen was ik al een ander bezoekje aan het plannen. Aan Falafel George, hier om de hoek. Ik ben namelijk nooit erg van de routine geweest.