Over de overwoekerde plekken in Sittwe waar de huizen van de Rohingya eerder stonden, zeiden de andere wijkbewoners onverschillig: “Daar woonden Bengali.” ‘Bengali’ is de aanduiding die Birmezen meestal gebruiken voor Rohingya die ze als illegale migranten uit het buurland Bangladesh zien.
Dat de Rohingya door de meeste niet-moslims met zo veel onverschilligheid en zelfs vijandigheid worden bejegend, heeft te maken met een complex krachtenveld van heden en verleden.
“Na een nieuwe geweldsgolf in 2012 belandden ze in een vrijwel afgesloten getto vlak achter mijn hotel.
Behalve als een minderheid die zich moet weren tegen Birmanisering, zien de Rakhine zichzelf ook als frontsoldaten in de strijd tegen de islam. Dat werd me duidelijk toen ik abt U Aria Vansa bezocht in zijn grote, van vocht doortrokken klooster. Aanvankelijk klonk hij verdraagzaam: “We moeten ons met elkaar verzoenen en iedereen dient de wet te respecteren.” Maar gaandeweg werd zijn toon ronduit rancuneus. “Moslims zijn wrede mensen. Ze stelen, verkrachten en onthoofden. Ze manipuleren de Verenigde Naties en de wereld met hun slachtofferrol. Maar in werkelijkheid willen ze ons land en onze religie overnemen.” Die giftige boodschap verspreidde hij ook in de andere kloosters van de staat.
Eeuwenlang woonden er moslims in het gebied (behalve de Rohingya ook andere groepen, zoals de Kaman). De bevolkingssamenstelling veranderde drastisch toen de Britse kolonisten in de negentiende eeuw tienduizenden islamitische loonslaven en landarbeiders uit Bengalen naar het gebied overbrachten. Een tekort aan land onder het snel groeiende aantal inwoners zette de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen verder onder druk. Nadat een militante Rohingyabeweging – ze waren tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Britten bewapenend om mee te kunnen vechten tegen de Japanners – een aantal boeddhistische dorpen uitmoordde en aansluiting bij het islamitische Pakistan wilde afdwingen, verergerden de spanningen. De onafhankelijkheidsoorlog van Bangladesh in 1971 bracht vervolgens weer een stroom nieuwkomers naar de berooide, verwaarloosde streek.
“Daarna compliceerden kolonisatie, migratie en oorlog de situatie nog eens extra.
Ook elders in Birma leeft die angst. De militairen die in 1962 de macht grepen, en die nog steeds cruciale politieke invloed hebben, schiepen daarvoor een vruchtbare voedingsbodem: hun nationalistische boeddhisme beschouwt de Birmaanse meerderheid als superieur. De autoriteiten lokten regelmatig geweld tegen moslims uit om de aandacht van hun eigen problemen of fouten af te leiden, en om hun positie als hoeder van de staat te rechtvaardigen. De stateloze Rohingya waren een extra makkelijke zondebok.
Het merendeel van de Birmezen heeft geen besef waartoe haatzaaien en de consequente uitsluiting van een groep kunnen leiden. Omineuze voorbeelden uit de geschiedenis, zoals de holocaust of de genocide in Rwanda, zijn onbekend. Dat maakt het extra tragisch dat het morele tegengas van civiele leiders nagenoeg ontbreekt. Op initiatief van de regeringspartij van Aung San Suu Kyi vonden in diverse steden grote bijeenkomsten plaats, waarbij mensen van allerlei gezindten hun wens om vrede uitspraken. Maar aan een openlijke veroordeling van het geweld tegen de Rohingya waagde niemand zich.