Microkrediet: hoe het werkelijk werkt

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Geboren ondernemers
 

Het beeld van de arme als geboren entrepreneur is te romantisch. ‘De meeste microkredietklanten zouden hun bestaan als micro-ondernemer graag inruilen voor een fabrieksbaan.’

‘Als ik één middel zou moeten kiezen waarmee armen uit de armoede kunnen klimmen, dan is dat het krediet’, verklaarde Nobelprijswinnaar voor de vrede Mohammad Yunus in een van zijn vele interviews. Volgens Yunus, oprichter van de Grameen microkredietbank in Bangladesh, zitten miljoenen armen gevangen in armoede omdat zij geen toegang hebben tot financiële diensten. Leningen in de vorm van microkredieten zijn volgens Yunus hét middel om ze uit die situatie te verlossen. De beroemde bankier is niet de enige die er zo over denkt. De Verenigde Naties, hulporganisaties en ideële banken zijn het met hem eens. Arme mensen zijn in staat hun lot in eigen hand te nemen om een beter bestaan op te bouwen, zegt de website van het sociaal-ethische beleggingsfonds Oikocredit. ‘Als ze de kans maar krijgen. Als ze maar krediet krijgen.’ Microfinanciering als succesvol middel om armoede te bestrijden. De verwachtingen zijn hooggespannen. Maar zijn ze ook terecht? Wat draagt microfinanciering nu werkelijk bij aan de vermindering van armoede?  

Inkomen

Wat is microfinanciering?

Microfinanciering is een verzamelnaam voor leningen, spaardiensten, verzekeringen en andere financiële producten voor mensen met een laag inkomen. Lees verder >>>

Aan studies, rapporten en evaluaties geen gebrek: microfinance is een uitermate populair onderzoeksobject. Toch is het nog niet zo eenvoudig om uitspraken te doen over de impact van microfinanciering. Veel studies houden het bij de simpele conclusie dat klanten in een dorp mét microfinanciering beter af zijn dan klanten in een dorp zónder. Maar dat bewijst nog niets. Wellicht trokken de financiële dienstverleners klanten aan die toch al meer kans hadden op succes, ook zónder microkrediet.

Betrouwbaarder zijn de onderzoeken die gebruik maken van een vergelijkbare controlegroep. Ook het overgrote deel van deze studies wijst op een positieve invloed van microfinanciering. Microkredietklanten hebben hogere inkomens dan niet-klanten. Zo meldt de Boliviaanse microkredietbank CRECER (Crédito con Educatión Rural) een inkomensstijging van twee derde van haar klanten nadat zij deelnamen aan een microfinancieringsprogramma. Daarenboven stegen de spaartegoeden van deze klanten met bijna 70 procent. De Bank Rakyat Indonesia is al even positief. Het inkomen van haar klanten steeg met bijna 13 procent, vergeleken met 3 procent in de controlegroep. En de grote Indiase microfinancier SHARE rapporteert dat de economische positie van driekwart van haar klanten aanzienlijk verbeterde. In plaats van onregelmatig dagwerk halen zij hun inkomen nu uit verschillende vormen van bedrijvigheid en verschaffen daarmee ook werkgelegenheid aan familieleden.

De effecten van microfinanciering reiken overigens verder dan alleen inkomensverbetering. Uit een studie van ICCO en Cordaid in Kenia, Ethiopië en de Filippijnen blijkt dat klanten niet alleen hogere inkomens hebben, maar ook betere toegang krijgen tot gezondheidszorg. Bovendien gaan hun kinderen vaker naar school. Talloze andere studies bevestigen dat beeld. Microkrediet is goed voor de leerprestaties van kinderen en voor de gezondheid van zowel vrouwen als kinderen. Veel genoemd wordt de positieve invloed op het zelfvertrouwen en de positie van vrouwen, die ruim 80 procent vertegenwoordigen van het klantenbestand.  

Bezwaren
Hebben we met microkredieten de gouden sleutel van ontwikkelingssamenwerking gevonden? Of zijn er ook tegenstanders? Jazeker. Een standvastige groep wetenschappers en ontwikkelingdeskundigen is niet onder de indruk. Zij worden aangevoerd door de Amerikaanse antropoloog en ontwikkelingswerker Thomas Dichter. Onder meer in zijn artikel ‘Hype and Hope: The Worrisome State of the Microcredit Movement’ probeert hij de zeepbel rond microfinance door te prikken. Microfinanciering, vindt Dichter, voegt weinig toe aan bestaande, informele vormen van financiering voor armen. Een andere criticus is de Amerikaanse hoogleraar management Aneel Karnani. In zijn artikel ‘Employment, Not Microcredit, is the Solution’ vraagt hij zich af of het wel zinvol is om geld te pompen in miljoenen eenmansbedrijfjes, die nauwelijks bijdragen aan de economische groei van een land.

De critici hebben twee belangrijke bezwaren. In de eerste plaats wijzen zij op het feit dat microfinanciering maar een beperkte groep armen bereikt: de mensen die tóch al economisch productief zijn. Microfinanciering is immers gebouwd op de vooronderstelling dat armen willen en kunnen ondernemen. Lang niet alle armen zijn echter succesvolle entrepreneurs. Een kleine boer in Ethiopië met vijf kinderen en een halve hectare grond is gericht op overleven, niet op ondernemen. Zijn kansen om concurrerend voor de markt te produceren zijn minimaal, ook al ligt het krediet voor het oprapen.

 

Mobiel bankieren
Elke woensdag krijgen de inwoners van het Keniaanse dorp Ichichi bezoek van een mobiel kantoor van de Equity Bank. Het kantoor is een bestelbus met zonnepanelen en oplaadbare batterijen voor laptops en printers. In de zijkant zit een loket waar klanten geld kunnen storten of opnemen. Een uitkomst voor de bewoners van Ichichi. De mobiele bank bespaart hen een kostbare en tijdrovende tocht naar de dichtstbijzijnde branch in Kangema, zestien kilometer verderop. De mobiele banken bedienen inmiddels dertigduizend Keniaanse plattelandsbewoners in de uithoeken.

Mobiel bankieren kent veel varianten. Ook de <i>loan collectors<i> van de Grameen Bank in Bangladesh zijn mobiele bankiers: zij bezoeken dorpen op een fiets of een motor. De bank zoekt haar klanten op, in plaats van andersom. Dat heeft duidelijke voordelen – het bespaart de klanten kostbare reistijd en het mobiliseert spaargelden. Nadelen zijn er echter ook. Mobiele banken of bankmedewerkers lopen een veiligheidsrisico, zeker wanneer zij met een grote som geld op pad gaan. Dat is één van redenen waarom zowel Barclays als de Commercial Bank in Kenia zijn gestopt met mobiel bankieren.

Een relatief nieuwe ontwikkeling op het gebied van mobiel bankieren kan dat probleem wellicht deels ondervangen: het gebruik van de mobiele telefoon. Vooral in Afrika is mobiel bankieren in opkomst. Aanbieders als Wizzit, Safaricom en MTN laten hun klanten via een simpel sms’je geld storten naar familieleden en betalingen doen met een debit card. Niet alleen in de stedelijke townships, maar ook op het Zuid-Afrikaanse platteland is mobiel bankieren inmiddels een groot succes.

In praktijk blijkt microkrediet dan ook het beste te werken voor de niet-zo-heel-erg-armen met een ruime ervaring als ondernemer. Bovendien doet microkrediet het beter in de steden, waar de infrastructuur en de marktkansen groter zijn. Een recente studie van het Nederlands Platform Microfinanciering in Mozambique bevestigt dit. ‘Drop-outs’, klanten die binnen twee jaar stoppen met het afsluiten van leningen, behoren meestal tot de armste categorie. Succesvolle klanten, die langdurig blijven lenen, zijn beter opgeleid en economisch actiever. Bovendien hebben zij aanzienlijk meer ondernemerservaring. Microfinanciering bereikt, kortom, vooral de urban poor en de upper poor. Deze niet-zo-armen, meent Thomas Dichter, redden het ook wel zonder microfinanciering. De extreem-armen die ook een lening nemen, komen juist van de regen in de drup omdat zij worden opgezadeld met een ondraaglijke schuldenlast.   

Fabrieksbaan
Op de tweede plaats noemen de critici het feit dat microfinanciering niet zichtbaar bijdraagt aan de economische groei van een land. Veruit de meeste microleningen gaan naar zeer kleinschalige bedrijvigheid, met werkgelegenheid voor de lener en hooguit wat familieleden. Voor werkelijke economische opbouw van een land is meer nodig. Daarvoor moet de productie en de export groeien. Maar slechts een handvol kleine bedrijven groeit uiteindelijk uit tot een grotere onderneming.

Deels is dit te wijten aan lacunes in de financiële sector. In veel ontwikkelingslanden kunnen ‘doorstartende’ ondernemers moeilijk aan kapitaal komen. Voor microkredietbanken zijn ze te groot, bij reguliere banken komen ze niet door de screening. Tegelijkertijd ontbreekt het ook hier aan voldoende ondernemerschap. ‘De meeste mensen missen de vaardigheid, de visie, de creativiteit en het doorzettingsvermogen voor echt ondernemerschap’, zegt Aneel Karnani. In het Westen verkiest zo’n 90 procent van de werknemers de zekerheid van een vaste baan boven het vrije ondernemerschap. In ontwikkelingslanden is dat waarschijnlijk niet anders. ‘De meeste microkredietklanten zouden hun bestaan als micro-ondernemer maar wat graag inruilen voor een redelijk betaalde fabrieksbaan’, zegt Karnani. ‘Het idee van de armen als entrepreneurs is geromantiseerd.’

Volgens Karnani is het dan ook niet zinvol om miljoenen dollars te stoppen in het creëren van eenmansbedrijfjes. Niet microkrediet is de oplossing voor het armoedevraagstuk, maar het scheppen van vaste werkgelegenheid. Karnani staaft dat met cijfers uit India, China en Afrika. In de eerste twee landen ging de daling van de armoede gepaard met een stijging van de formele werkgelegenheid. In Afrika, waar de formele werkgelegenheid afnam, bleef de armoede gelijk.  

Cashflow
De kritiek van Dichter en Karnani heeft de euforie rond microfinanciering nog niet aangetast. Toch is zij relevant. Zijn microkredieten wel een effectief ontwikkelingsinstrument? Klopt het dat ze geen wezenlijke bijdrage leveren aan de economische groei? Bereiken zij inderdaad alleen degenen die toch al iets beter af zijn en het wellicht ook zonder die leningen kunnen redden? Zo ja, kunnen donoren hun miljarden dan niet op een betere en meer effectieve manier inzetten om de positie van de armsten te verbeteren?

Weinigen, ook de grootste voorstanders van microfinanciering niet, betwisten dat de allerarmsten meer nodig hebben dan toegang tot microfinanciering alleen. ‘Vooruitgang wordt sterk beïnvloed door meerdere factoren in een brede context’, zegt directeur Elizabeth Littlefield van CGAP, een consortium van ontwikkelingsorganisaties. ‘Het omvat ook zaken als het functioneren van de overheid, persoonlijke veiligheid, economische groei en basale infrastructuur.’

Littlefield stelt bovendien dat de impact van microfinanciering veel verder reikt dan het verstrekken van leningen voor een bedrijfje: ‘De armen gebruiken financiële dienstverlening ook om te investeren in gezondheid en onderwijs, om noodsituaties op te lossen en om in andere geldbehoeftes te voorzien.’ Met microfinanciering kunnen armen de dagelijkse cashflow beter organiseren. Microfinanciering, zeker wanneer deze gepaard gaat met de mogelijkheid om te sparen, helpt vooral de allerarmsten om onverwachte inkomensklappen op te vangen, zoals een mislukte oogst of een ziek familielid. In tijden van nood nemen armen hun spaargeld op of sluiten een lening af, wanneer het beter gaat zetten ze weer geld opzij en lossen hun leningen af.

Critici doen het versoepelen van de huishoudkasstroom af als een bijeffect van microfinanciering. Maar het is geen bijeffect, het is waar het om draait. Zelfs al ontsnappen arme klanten niet zichtbaar of structureel uit de inkomensarmoede, dan nog kan microfinanciering een aanzienlijke verbetering van hun dagelijkse leefomstandigheden brengen.

Investering in microfinanciering loont. Wel is het nodig om microfinanciering te beoordelen op wat het waard is: een rugdekking waarmee armen financiële schokken kunnen opvangen in tijden waarin de economische groei op zich laat wachten.    

 

Wie financiert de financiers?  

Ngo’s en ideële banken deden al aan microfinanciering. Nu doen ook de commerciële banken mee.

Wereldwijd hebben 550 miljoen arme huishoudens behoefte aan betrouwbare financiële dienstverlening, maar slechts 113 miljoen van hen kunnen er nu gebruik van maken. Er zijn domweg te weinig microfinancieringsinstituten. Bovendien is hun bereik te beperkt. Het ontbreekt de instellingen aan goed geschoold personeel, administratieve krachten en accountants. En het ontbreekt ze aan geld om uit te breiden, nieuwe leningen te verstrekken en hun klantenbestand te vergroten.

Het gebrek aan kapitaal is een van de grootste problemen van de microfinancieringssector, ook al lijkt het tij te keren. Enthousiaste berichten over microfinanciering werken als een magneet op kredietverstrekkers. Niet alleen ontwikkelingsorganisaties en ideële banken, maar ook commerciële banken en investeerders ontdekken het ‘bankieren voor de armen’. ABN Amro verdubbelde in 2006 het aantal van haar microkredietklanten tot boven de 350 duizend. En SNS Asset Management opende dit jaar een microfinancieringsfonds voor institutionele beleggers met een startinleg van 125 miljoen euro. De totale investeringen van private microfinancieringsfondsen groeide van 637 miljoen naar 2 miljard dollar. Ook het budget van donoren en publieke financiële instellingen nam in 2006 toe, van 1 naar 2,4 miljard dollar.

Dat lijkt goed nieuws voor microfinanciers. Maar wie die geldstroom volgt, ziet dat maar een klein deel van de sector werkelijk profiteert. Veruit het meeste kapitaal gaat naar de honderd best presterende microfinancieringsinstituten, instellingen die al hebben bewezen dat ze succesvol zijn. Daarentegen hebben nieuwe, startende instellingen nog steeds de grootste moeite om aan ‘vreemd’ kapitaal te komen. Vooral grote ontwikkelingsbanken, zoals de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en de KfW Entwicklungsbank, hebben de neiging om hun geld in goed presterende banken te stoppen.

Deskundigen op het terrein van microkrediet vinden dit een verkeerde ontwikkeling. ‘Deze instituten hebben enorme budgetten. En die moeten ze kwijt. Investeren in kleintjes kost veel tijd en laat te weinig resultaat zien. Dus duiken ze op de top van de markt,’ aldus Mark van Doesburgh van Triple Jump, een onderneming die microfinanciers in ontwikkelingslanden ondersteunt. Ook kleinere donororganisaties krijgen kritiek. Zij ondersteunen beginnende kredietverstrekkers met giften en zachte leningen. Maar wanneer hun jonge plantjes eenmaal volwassen zijn, blijven ze hen bewateren, in plaats van geld te steken in hulpbehoevende nieuwkomers.  

Opbouwfase
De discussie over de financiering van de microfinancieringsinstituten woedt in alle hevigheid: wie moet waar zijn geld insteken? Ook voormalig minister voor Ontwikkelingssamenwerking Van Ardenne mengde zich via Vice Versa in het debat. Zij verdedigde de stelling dat de rol van ontwikkelingsorganisaties in microfinanciering over tien jaar uitgespeeld moet zijn. Subsidies verstoren de markt, vond Van Ardenne. De commerciële banken moesten zelf de opbouw van de microfinancieringssector ter hand nemen.

De minister kreeg weinig bijval. ‘Een startende verstrekker van microkredieten kan niet zonder giften’, zegt Van Doesburgh van Triple Jump. ‘Het kost grofweg twee miljoen euro om een nieuwe organisatie op te zetten. Deze moet zich vaak losweken van de ngo waaruit ze voortkomt, hebben geen bancaire ervaring en moeten capaciteit opbouwen. Die opbouwfase duurt een jaar of zeven. Daar is ontwikkelingsgeld voor nodig.’

Er lijkt consensus te zijn over het feit dat donorinstellingen en commerciële partijen elk een eigen rol moeten spelen in de financiering van microkredietbanken. Donorsubsidies moeten privaat kapitaal stimuleren of aanvullen, maar er niet mee concurreren. Dat stelt een recente publicatie van de Wereldbank, ‘Access to All: Building Inclusive Financial Systems’. Donorgeld moet volgens de Wereldbank vooral naar plekken waar het commerciële geld (nog) niet durft te komen. Dat is het moeilijk bereikbare platteland, dat zijn instabiele regio’s en startende microkredietbanken. Het geld moet dus niet, zoals nu in hoofdzaak het geval is, naar de top honderd van beste microfinanciële instellingen. Die moeten hun geld juist lenen van private financiers. In de top verstoren donorgelden bovendien de markt: het commerciële geld kan immers niet opboksen tegen de ‘zachte’ voorwaarden van donorgeld.

 

 

 

 

 

 

 

Niet alles is te (micro)verzekeren
De microverzekering is een betrekkelijk nieuwe vorm van microfinanciering. Voor arme huishoudens kan een verzekering een belangrijk hulpmiddel zijn om financiële klappen op te vangen, zoals mislukte oogst, ziekte of overlijden.
Voor microfinancieringsinstellingen is de microverzekering echter een van de moeilijkste producten om aan te bieden. Het is niet eenvoudig om een evenwicht te vinden tussen de prijs van de verzekering en de vergoeding of dienst die daar tegenover staat. Is een ziektekostenverzekering te duur of het gezondheidszorgpakket van de verzekeraar te klein, dan blijven de klanten weg.

Bovendien is het vaak moeilijk om het belang van verzekeren aan klanten uit te leggen. Veel armen kunnen niet goed onderscheid maken tussen sparen en verzekeren. Na een lange periode van premie betalen, zonder dat daar een uitkering tegenover staat, beginnen ze zich af te vragen of het verzekeren wel zinvol is.

Micro Insurance Association Netherlands (MIAN) in Tilburg is een van de Nederlandse pioniers op het gebied van microverzekeren. MIAN is een organisatie van (oud-)werknemers van verzekeringsmaatschappijen, die microverzekeringsprojecten in ontwikkelingslanden ondersteunen. Volgens MIAN is de behoefte aan een overlijdensverzekering het grootst. Op de tweede plaats staan verzekeringen tegen misoogst, insectenplagen of de dood van vee. Daarna komen ziektekostenverzekeringen en pensioenverzekeringen.

‘Soms is verzekeren helemaal niet het beste instrument om een bepaald probleem te bestrijden’, zegt Toon Bullens van MIAN. ‘In gebieden met een groot droogterisico is de prijs van een gewasverzekering zó hoog, dat het niet haalbaar is om deze aan te bieden. Boeren kunnen maar beter iets gaan verbouwen dat wel tegen de droogte kan.’

Met Triple Jump, een betrekkelijk nieuw Nederlands initiatief, probeert Van Doesburgh deze rolverdeling in praktijk te brengen. In Triple Jump werken drie partijen samen: de ngo Oxfam Novib, de ideële ASN Bank en de ondernemersclub NOTS Foundation. Startende kredietbanken krijgen giften en advies, gefinancierd door Oxfam Novib. Doorgroeiende banken ontvangen ‘zachte’ leningen van ASN. En volwassen instellingen krijgen commerciële leningen van ondernemers. Op die manier hoopt Triple Jump een voorbeeld te stellen voor andere microkredietfinanciers.  

Particulieren
Met de vraag hoe financiering kan worden gestroomlijnd, is het belangrijkste knelpunt echter nog niet opgelost: hoe komt de sector aan meer geld? Alle aandacht gaat nu uit naar buitenlandse – vooral Europese – donorinstellingen, banken en investeerders. Vooralsnog moet hun belang niet worden overschat, want momenteel halen microfinancieringsinstellingen slechts 22 procent van hun kapitaal uit het buitenland.

De belangrijkste geldbron van de microfinanciers, goed voor 41 procent van het totaal, is lokaal spaargeld van klanten. Veel microkredietbanken proberen actief lokale spaargelden aan te trekken om aan kapitaal te komen. De Grameen Bank in Bangladesh nodigt iedereen uit, rijk of arm, om spaargeld in te leggen. In vijf jaar tijd is de hoeveelheid spaargeld van Grameen verzesvoudigd.

Wellicht zal de groeiende hoeveelheid spaargeld het geldgebrek in de microfinancieringssector op termijn oplossen. Voorlopig blijft de behoefte aan geld groot. Donoren en commerciële partijen zoeken dan ook onverminderd door naar nieuwe, soms ludieke manieren om de kapitaalinjectie in de sector te vergroten.

Een nieuwe doelgroep zijn betrokken particulieren. Met de leus ‘Begin een eigen steenfabriek voor tien euro per maand’ werven Cordaid en de Rabobank Foundation particulier geld voor micro-ondernemers. De donateur ziet niet direct wie ‘zijn’ geld krijgt, maar kan via internet de voortgang van een aantal ‘voorbeeldondernemers’ volgen.

De particulier die een ondernemer echt een op een wil steunen en volgen, kan terecht bij Kiva.org. Via de website van Kiva kan hij kiezen voor een ondernemer en een businessplan. De betaling gaat eenvoudig en snel via internet. In 20 maanden tijd trok Kiva 70.000 leners, die samen bijna 7 miljoen dollar bij elkaar brachten. Kiva heeft goede hoop dat internet-microfinance kan doen wat spaarders, banken en donoren tot nog toe niet voor elkaar krijgen: het dichten van de kloof tussen vraag en aanbod.    

Een beter voorbeeld  

Microkredieten worden vaak gebruikt voor consumptieve bestedingen. De financiers stappen nu af van de starre nadruk op ondernemerskredieten.  

Tamilarasi uit India huurde met haar eerste lening een stuk land. Ze begon een plantage waarop ze betelnoten, groenten, chilipepers, aardappelen en aubergines verbouwt. Tamilarasi is lid van de Activists for Social Alternatives India. Sinds ze een lening kreeg, maakt ze maandelijks ongeveer duizend roepie, 17 euro, winst. Tamilarasi is trots op haar bedrijfje. En terecht.

Voorbeelden als deze, geplukt van de website van Oikocredit, maakten microkrediet bekend bij het grote publiek. Een arme ondernemer, meestal vrouw, sluit zich aan bij een kredietgroep, start een bedrijfje en klimt uit de armoede. Eenvoudig, doeltreffend en aansprekend. Waarschijnlijk blijven ngo’s en ideële banken daarom vrouwen als Tamilarasi naar voren schuiven als hét voorbeeld van waar het bij microkrediet om draait.

Het is de vraag of Tamilarasi wel zo’n goed voorbeeld is. Wat te denken van het verhaal van Nasima, een klant van de Grameen Bank in Bangladesh. Nasima’s man heeft een bedrijfje in drinkwatervoorzieningen. In 2004 besluiten Nasima en haar man om hun zeventienjarige zoon voor werk en studie naar het buitenland te sturen. Om aan geld te komen verhuren ze hun land, sluiten ze woekerleningen af en lenen ze van buren en familie. De zoon vertrekt naar Engeland en Nasima en haar man proberen rond te komen van de opbrengsten uit hun bedrijfje. Bij Grameen vraagt Nasima een lening aan om te investeren in nieuwe drinkwatertechnieken. Daar is dat geld echter helemaal niet voor bedoeld. Het is nodig om haar familieleden terug te betalen. Wanneer haar zoon een halfjaar later geld naar huis begint te sturen, betaalt Nasima de lening aan de woekeraars en aan de Grameen Bank af. Voor het drinkwaterbedrijfje heeft zij inmiddels geld geleend bij een andere microkredietbank.  

Misvatting
Anders dan Tamilarasi, beantwoordt Nasima een stuk minder aan het ideaalbeeld van dé microkredietklant. Maar zij komt wél heel wat dichter bij de werkelijkheid. In een onderzoek van de Grameen Bank bleek dat klanten een heel scala aan kredietmogelijkheden gebruiken. Ze combineren hun microkrediet met leningen van woekeraars, van familieleden, van andere microfinanciers en soms ook van reguliere banken. Maar al te vaak wordt het microkrediet helemaal niet gebruikt voor commerciële activiteiten. Het gaat direct naar schoolgeld voor de kinderen, naar ziekenhuisrekeningen, naar een trouwfeest, naar de reparatie van het dak of het afbetalen van eerdere leningen. Soms lenen klanten het geld ook door aan buren of familieleden die geen toegang hebben tot microkrediet. Armen gebruiken leningen niet op de eerste plaats om te investeren in bedrijfsactiviteiten, maar vooral om zich in te dekken tegen toekomstige risico’s.

Die conclusie trok ook sociaal-geograaf Henk van Oosterhout in zijn proefschrift Where Does the Money Go? Hij volgde nauwgezet het financiële gedrag van huishoudens met microkrediet op de Filippijnen. ‘Financieel gedrag van gezinnen moet vooral gezien worden als een poging huishoudelijke kasstromen op gang te houden en als een poging om goed om te gaan met externe risico’s’, zegt Van Oosterhout. Microkredietbanken blijken een extra mogelijkheid om ergens geld te lenen. Thuis belanden al die geldbronnen op één grote hoop.

Sterker nog: Van Oosterhout vond dat arme gezinnen het liefst met eigen geld of geld van vrienden en kennissen een bedrijfje opzetten of uitbreiden. Ze zijn vaak bang om niet aan de voorwaarden van de kredietverstrekkers te kunnen voldoen, zeker wanneer het gaat om leningen met een strikte terugbetalingstermijn. Het beeld dat een microlening exclusief wordt ingezet voor bedrijfsactiviteiten, is in elk geval een misvatting.  

 

 

 

 

 

Spaarbankboekje
Is dat erg? Volgens de uitgangspunten van microfinanciering wel. Het geleende geld moet worden geïnvesteerd in activiteiten die het inkomen verbeteren, anders kan de lening niet worden terugbetaald. Maar die aanname klopt niet. Zowel uit het onderzoek van Van Oosterhout als van de Grameen Bank blijkt dat armen hun lening wel degelijk terugbetalen, óók wanneer ze hem gebruiken voor consumptief krediet. Van Oosterhout verklaart dit door het feit dat het inkomen van veel armen niet zozeer afhangt van hun commerciële activiteiten, maar van looninkomsten en overboekingen van gezinsleden.

Microfinanciers proberen hun diensten tegenwoordig beter te laten aansluiten op de werkelijkheid. In 2002 herzag de Grameen Bank zijn complete programma en doopte het om tot ‘Grameen II’. De bank stapte af van het klassieke model van groepsleningen aan ondernemers, waarbij klanten in een strak gehanteerd tijdslimiet wekelijks een vast bedrag moesten terugbetalen. Klanten kunnen nu kiezen uit verschillende soorten leningen, met flexibele terugbetalingsregelingen. Er zijn nog steeds wekelijkse groepsbijeenkomsten, maar de leningen zijn op individuele basis. Wanneer de terugbetaling hapert, dan treft de bank een individuele regeling met de klant. Vorig jaar verscheen een uitgebreide evaluatie van de eerste vijf jaar van Grameen II. De vrees dat armen zonder groepsdruk niet meer terugbetalen, bleek ongegrond. Het terugbetalingspercentage bleef onverminderd hoog. Wel nam het aantal klanten toe. Volgens Grameen trekt de bank nu meer kansrijke klanten, die geen zin hebben om zwakkere groepsleden uit het slop te trekken.

Het absolute winstpunt van Grameen II zit echter in een tweede verandering: klanten kunnen nu een individueel spaarbankboekje openen. Sparen maakte altijd al onderdeel uit van het Grameen-programma, maar het betrof een verplichte groepsspaarrekening die vooral als onderpand diende voor wanbetalers. In het nieuwe programma kunnen klanten individueel sparen en vrij over hun geld beschikken. Bovendien krijgen ze de mogelijkheid om na een halfjaar aflossen weer een nieuwe lening af te sluiten. De mogelijkheid om individueel te sparen en tussentijds bij te lenen werkt als een magneet. In de eerste 27 jaar van zijn bestaan bouwde Grameen een klantenkring op van 2,5 miljoen mensen. Na de introductie van Grameen II verdubbelde dat aantal in slechts drie jaar tijd.

Ook andere microfinanciers stappen af van de starre nadruk op ondernemerskredieten. Ze herzien hun productenpakket en doen wat elke commerciële instelling moet doen: ingaan op de vraag van de klant. Groeiend populair zijn noodleningen, die op stel en sprong kunnen worden afgesloten om bijvoorbeeld een ziekenhuisrekening of begrafenis te betalen. Al even zeer gewild zijn langetermijnspaarregelingen, waarmee de armen kunnen sparen voor voorspelbare toekomstige uitgaven, zoals de trouwerij van hun kinderen. Tangail, een Bengaalse kredietbank, werd al tijdens de testfase van dit spaarproduct overvallen door een overweldigende vraag. In een paar jaar tijd groeide het aantal langetermijnspaarders tot 220 duizend. Inmiddels vertegenwoordigen hun spaarrekeningen 65 procent van het totale spaargeld.

Twintig jaar geleden was de grote vraag rond microfinanciering hoe je arme ondernemers zonder onderpand kon bedienen met een lening. Terwijl de wereld microfinanciering nog associeert met succesvolle armen als de aubergines verbouwende Tamilarasi, is de sector allang een stap verder. Het gaat niet om de Tamilarasi’s, maar om de Nasima’s die hun zonen naar het buitenland willen sturen, om mensen die een veelheid van leen- en spaarmogelijkheden gebruiken om hun huishoudfinanciën te stroomlijnen. Nog twintig jaar verder, en een microfinancier is een gewone bank voor de armen geworden.    

Meer macht voor vrouwen  

Grameen Bank verschaft alleen krediet als klanten een aantal ‘beslissingen’ onderschrijven. Emancipatie van vrouwen is het ware doel.  

Wanneer is een microfinancieringsinstelling succesvol? Wanneer meer dan 95 procent van de klanten de lening op tijd terugbetaalt? Of wanneer hun leefomstandigheden verbeteren? De laatste jaren neigden veel microkredietverschaffers nog tot het eerste antwoord: een microfinancieringsinstelling moet boven alles een fatsoenlijk instituut zijn, dat het hoofd boven water kan houden. Een succesvolle microfinancier was een instituut met een hoog terugbetalingspercentage en goede groei- en omzetcijfers. Nu kredietverschaffers zien dat dit doel steeds vaker wordt bereikt, groeit de aandacht voor optie twee: de bijdrage van microfinanciering aan armoedebestrijding.

Een belangrijk onderdeel van deze armoedebestrijding is het verbeteren van de positie van vrouwen. Vrouwen maken 84 procent uit van het klantenbestand van de microfinanciers. Het lidmaatschap van een microfinanciële instelling verschaft hen vaak meer dan geld alleen. Veel instellingen combineren een lening met training en scholing voor ondernemers. Zo biedt de Finance Trust for the Self-Employed in Malawi een krediet aan in combinatie met een opleidingsprogramma. India’s Self-Employed Women’s Association geeft niet alleen trainingen in ondernemersvaardigheden, maar ook op het gebied van politiek, leiderschap, mediation en lobbyen.

Ook de Grameen Bank in Bangladesh doet meer dan het uitlenen van geld. De vrouwelijke klanten van Grameen moeten ’16 beslissingen’ onderschrijven. Een van deze beslissingen is de voorwaarde dat het huis op naam van de vrouw staat, voordat zij een lening krijgt. Inmiddels zijn 600.000 huizen in Bangladesh op naam van vrouwen gezet, wat hun positie in het huwelijk versterkt. Wanneer hun man hen verstoot, moet niet zij, maar hij het huis verlaten. Verder moeten Grameen-klanten beloven dat zij hun kinderen naar school sturen en geen bruidschatten betalen of accepteren. Het succes van Grameen zou dan ook wel eens minder te maken kunnen hebben met de hoeveelheid uitgeleend geld, en meer met de gedragsverandering die de lening teweegbrengt. De microleningen van de bank wrikken culturele veranderingen los die nodig zijn om armoede te bestrijden.  

 

Eigenwaarde
Het is aannemelijk dat microfinanciering goed is voor de ’empowerment’ van vrouwen. Fatsoenlijk wetenschappelijk onderzoek ontbreekt echter. Er zijn vooral veel case study’s die op deze samenhang wijzen. De studie ‘Empowering Women Through Microfinance’ van de christelijke microfinancier Opportunity International veegt tal van deze case study’s bijeen. Zij wijst op een duidelijk positieve invloed van microfinanciering op de positie van vrouwen. Vrouwen die deelnemen aan kredietprogramma’s voelen zich zelfverzekerd. Hun gevoel van eigenwaarde groeit, hun status in de gemeenschap stijgt en zij spelen een actievere rol in het gemeenschapsleven en de lokale politiek. Op termijn heeft microfinanciering een gunstige invloed op de relatie met hun familieleden. Huiselijk geweld neemt af. Vrouwen hebben bovendien meer invloed op huishoudelijke beslissingen, zoals de besteding van geld, de aanschaf en verkoop van eigendommen, het schoolbezoek van dochters, het uithuwelijken van kinderen en gezinsplanning.

Die uitkomsten van Opportunity International worden bevestigd door studies uit Bangladesh, waar veel huishoudens toegang hebben tot microfinanciering. Volgens Sam Daley-Harris, directeur van de Microcredit Summit Campaign, draagt microfinanciering dan ook bij aan het bereiken van de Millenniumdoelen. Al in 1994 haalde Bangladesh het millenniumdoel voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het schoolbezoek van kinderen. Sinds 1970 daalde het geboortecijfer van 6,4 kinderen per vrouw tot 3,2. De kindersterfte nam af van 239 per duizend tot 77. Meer dan 13.000 vrouwen werden geselecteerd voor posten in het lokale bestuur.

Ook al spreekt het voor zich dat deze resultaten niet alleen op conto van microfinanciering te schrijven zijn, volgens Harris hebben de kredietverstrekkers een belangrijke bijdrage geleverd aan deze successen.  

Zorg
De link tussen microfinanciering en een sterkere positie van vrouwen is echter niet vanzelfsprekend. Verschillende case study’s wijzen ook op negatieve gevolgen. Zo blijkt dat mannen hun vrouw nogal eens naar voren schuiven om een lening te krijgen, terwijl zij achter de schermen de touwtjes in handen blijven houden. Het gevaar bestaat dat de vrouw zowel onder druk wordt gezet door haar partner als door haar microkredietbank. Sommige onderzoekers beweren dat slechts een derde van de vrouwelijke Grameen-klanten controle heeft over haar eigen bedrijfje. Een vijfde van de klanten heeft geen idee hoe haar mannelijke familieleden het geld besteden.

Voor vrouwen die wél zelf een bedrijf starten of uitbreiden, dreigt daarentegen overbelasting. Zij moeten immers hun huishoudelijke taken en de zorg voor hun kinderen combineren met het drijven van hun onderneming. Soms voelen mannen zich minder verantwoordelijk voor het huishoudinkomen, wanneer hun vrouwen meer verdienen.

Dat alles kan bij vrouwen leiden tot lange werkdagen en een hoge werkdruk. Omdat echtgenoten nogal eens moeten wennen aan het nieuwe zelfbewustzijn van hun vrouw, constateren sommige onderzoekers een toename van huiselijk geweld en een toename van het aantal echtscheidingen.

Simpelweg geld uitlenen is niet altijd genoeg om een sterkere positie van vrouwelijke klanten te garanderen. Het loont zich om te investeren in empowerment van vrouwen. Veel microfinancieringsinstellingen schrikken daar echter voor terug. Zij vrezen dat het te kostbaar is om trainingen, gezondheidsvoorlichting of alfabetiseringscursussen voor vrouwen te organiseren. Te meer omdat de resultaten te weinig meetbaar en zichtbaar zouden zijn.

Bovendien weet niemand wat de beste aanpak is om de positie van vrouwen te verbeteren. De ’16 beslissingen’ van Grameen zetten wellicht zoden aan de dijk in Bangladesh, maar werken niet in Kenia. In Afrika experimenteren sommige kredietverstrekkers met ‘familieleningen’, om spanningen tussen mannen en vrouwen te voorkomen. Zo’n aanpak vindt inmiddels navolging in het Midden-Oosten en Centraal-Azië, maar niet in Latijns-Amerika. Kortom, het Grameen-recept moet overal een lokale vertaling krijgen. En voor de microfinanciers is het zaak om te onderzoeken welke aanpak het beste werkt.    

De comeback van de boerenleenbank  

Microfinanciering gaat goeddeels voorbij aan inwoners van het platteland. De kredietverstrekkers zoeken nu aansluiting bij al langer buiten de steden bestaande bankdiensten.  

Wereldwijd heeft slechts één op de vijf arme huishoudens toegang tot microfinanciering. Op het platteland is dat percentage veel lager. Vooral in dunbevolkte plattelandsgebieden in Afrika blijven inwoners verstoken van kleine leningen. Geen wonder, want de obstakels voor bankieren op het platteland zijn hoog. De infrastructuur is slecht, waardoor de transactiekosten hoger zijn. Wanneer een medewerker van een microkredietbank een dag in een jeep moet hobbelen om zijn klanten te bereiken, dan worden de leningen al snel veel te duur.

Een studie in Mali schat dat de transactiekosten van microfinanciering op het platteland tussen de 20 en de 45 procent van de totale kosten uitmaken. Bovendien sluiten traditionele microleningen, met vaste afbetalingstermijnen, slecht aan bij de landbouweconomie. Boeren kunnen een lening voor zaaigoed pas terugbetalen na de oogst. Daarbij worden ook zij gehinderd door gebrekkige afzetmarkten. Een boer heeft niets aan een lening om zijn opbrengst te vergroten, wanneer hij zijn producten nergens kan verkopen.

Het platteland is een van de grootste uitdagingen voor de microfinancieringssector. Vanwege de hoge transactiekosten hebben microfinancieringsinstituten een klantenbestand nodig van tienduizend tot twintigduizend mensen. Anders kunnen zij zonder donorgeld niet overleven. Op het platteland kost het gemiddeld tien jaar voor een kredietbank winstgevend is, tegenover drie tot zeven jaar in de stad.

Toch is rural finance broodnodig. Wil microfinanciering werkelijk bijdragen aan de vermindering van armoede, dan moet zij daar zijn waar de armoede het grootst is. En dat is nog steeds op het platteland.  

Dorpsbank
Ondanks alles lukt dat de instellingen steeds beter. Een van de lessen die zij hebben geleerd, is het zoeken van aansluiting bij vormen van lenen en sparen die al lang op het platteland bestaan. Want ook zonder bank wordt er tot in de verste uithoeken geleend en gespaard. Plattelandsbewoners hebben vele tactieken om zich in te dekken tegen financiële risico’s. Dat kan de aanschaf zijn van vee. Of deelname aan informele spaar- en kredietgroepen. Dan leggen dorpelingen op vaste tijdstippen een spaarbedrag in om beurtelings een lening op te nemen uit de pot. In veel plattelandsgebieden leiden informele spaar- en kredietgroepen een bloeiend bestaan. Een Canadese studie schat dat 50 tot 95 procent van de plattelandsbewoners in Liberia, Ivoorkust, Togo en Nigeria lid is van zo’n informele groep.

Bij gebrek aan een officiële bank scheppen plattelandsbewoners dus hun eigen bank. Hoewel de informele spaar- en kredietgroepen een belangrijke buffer vormen, hebben zij ook grote nadelen. De leiding, in handen van dorpsbewoners zelf, is vaak gebrekkig. Veel dorpelingen hebben weinig opleiding en het ontbreekt hen aan zakelijk inzicht en vaardigheden om een kredietgroep te besturen. Daarbij zijn veel groepen slecht opgewassen tegen risico’s: wanneer een gebied wordt getroffen door droogte, dan mislukt de oogst bij álle groepsleden. Meestal betekent dat het einde van zo’n informele spaargroep.

Microkredietbanken die hun diensten willen aanbieden op het platteland, zoeken vaak aansluiting bij deze bestaande dorpsbanken, spaargroepen of kredietverenigingen. Daarmee slaan ze twee vliegen in één klap. De bestaande groep werkt als een vehikel om in dunbevolkte gebieden potentiële klanten te bereiken. Bovendien is het voor een organisatie dé manier om de overhead- en transactiekosten te drukken.

Dat is ook de ervaring van Terrafina, een samenwerkingsverband van Oikocredit, de Rabobank Foundation en ICCO. Terrafina, opgericht in 2005, biedt ondersteuning op maat aan microfinanciers op het Afrikaanse platteland. ‘Lokale groepen kunnen een deel van het werk van de microfinancieringsbank overnemen’, zegt programmamedewerker Mariël Mensink. ‘Het gaat dan bijvoorbeeld om het screenen van kandidaten en het beoordelen wie voor een lening in aanmerking komt. De daadwerkelijke administratie komt dan wel in handen van de microfinancieringsinstelling.’ En Terrafina ondersteunt rurale microfinanciers bij de professionalisering van die administratie.

Formalisering van informele spaargroepen hoeft echter niet het doel te zijn. In veel gevallen blijven dorpsbanken en lokale spaar- en kredietgroepen hun informele karakter behouden. Zo huren Keniaanse vrouwenspaargroepen managementondersteuning in van een microfinancieringsbank. De manager bezoekt de groep een keer per maand en helpt de vrouwen om hun bank te runnen. De spaargroep betaalt een consultant’s fee, maar blijft op eigen benen staan.  

Hogerop
Samenwerken met bestaande organisaties vergroot de kans op succes, maar genoeg is het niet. De organisatie moet de plattelandsbewoners méér bieden dan de informele spaar- en kredietgroep. Dat kan, zoals bij de Keniaanse vrouwenspaargroep, door het aanbieden van scholing en managementondersteuning. Daarnaast moeten de bankproducten aansluiten bij de karakteristieken van een agrarische economie. Dat betekent bijvoorbeeld dat leningen langlopende terugbetalingstermijnen moeten hebben, zodat boeren pas hoeven af te lossen na de oogst. Bovendien moet de bank risico’s incalculeren zoals droogte, of sterfte van vee. Partners van Terrafina experimenteren daarom met vormen van verzekeringen, zoals het instellen van een bufferfonds voor het geval de oogsten mislukken. ‘De microfinancier heeft dan in elk geval het uitgeleende geld terug, en de boeren worden niet opgezadeld met een nodeloze schuld’, zegt Mensink.
Een microfinancieringsinstelling die zich uitsluitend op landbouwleningen richt, mist echter de boot. Plattelandsbewoners hebben, net als stedelingen, behoefte aan een grote variëteit aan financiële diensten. Daarom wil ook Terrafina verder gaan dan het aanbieden van financiële diensten. Een deel van de problemen op het platteland hangen immers samen met het gebrek aan productiemogelijkheden en afzetmarkten. ‘Je moet boeren helpen om op te schalen’, zegt Mariël Mensink. ‘Dat kan bijvoorbeeld door te investeren in middelen die de productie verbeteren, zoals betere zaden en irrigatiesystemen. Of door te investeren in methoden voor voedselverwerking, zoals het verpakken van rijst en aardappelen of het maken van chips.’ Terrafina werkt daarom samen met niet-financiële dienstverleners, zoals aanbieders van bedrijfsontwikkeling en marketing.

Wanneer zo’n opschaling lukt, kan een ontwikkelingsorganisatie tevreden zijn. Maar de arme, die dankzij microkrediet, bijstand en goede raad uit de armoede is ontsnapt, wil vervolgens hogerop. Voor een commerciële bank, ingestapt via de microfinanciering, begint dan het echte werk. De rest moet zich richten op de vierhonderd miljoen die nog wachten op hun eerste microkrediet.

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons