Zoals vele linkse activisten heb ik mij in het verleden hard gemaakt voor de Palestijnen. De aanval op de Turkse flotilla was een katalysator voor mij. Samen met mijn vrienden liep ik rond in Den Haag. Het prijzen van Hamas of het verrichten van een tekbir zaten niet in mijn repertoire. We liepen langs een orthodox joodse man die zijn schouders ophaalde. “Ik heb er niets mee te maken”, leek hij bijna te zeggen. Hij werd niet gezien. Uiteindelijk heb ik samen met een groep mensen een project opgezet genaamd Stand Up for Palestine. We verkochten t-shirts tijdens demonstraties om zo een school in Shuja’iyya te renoveren. Momenten waarvan ik dacht dat ze door de douane opgespoord en aangekaart zouden worden.
Tijdens die twee uur in de wachtruimte ben ik twee keer ondervraagd. Na de standaardvragen over mijn familie, vroeg de man waar ik precies woon in Amsterdam. “Ik woon naast het Anne Frank huis!”, zei ik met een glimlach. De man achter de pc begon ook te glimlachen. “Ik hou van de Jordaan!”, riep hij. Hij bleek een aantal jaar in Amsterdam te hebben gewoond. Zijn volgende vraag ging over mijn werk. Bij het horen van het woordje columnist, veranderde zijn glimlach in een frons. “Over wat schrijf je dan?”, vroeg hij.
In een flits zag ik de verschillende politiek getinte stukjes die ik in de laatste twee jaar voor OneWorld heb geschreven. “Nou ja, integratie en multiculturaliteit”. Wat een simpele navraag moest worden, veranderde in een discussie. “Je moet mij niet vertellen dat jij wordt gediscrimineerd in Nederland, je ziet er niet eens Turks uit!”, zei hij. Terwijl ik meer en meer bewust werd van mijn positie als ondervraagde, probeerde ik de discussie op een vredige noot af te sluiten.
De discussie reisde echter met mij mee. Toen ik het vliegveld eindelijk uit kon, stond ik versteld van mijn omgeving. De wegen, de huizen, de mensen en zelfs de wind, die mijn wangen leek te strelen, voelde aan als thuis. Ik verbleef in een Palestijnse stad in het Noorden van Israël. Een stad met joden, christenen, moslims en druzen. Het lijkt allemaal zo geïntegreerd en ik betrapte mezelf op de woorden van de ondervrager. Ik zag hoe de verschillende landgenoten met elkaar omgaan. Ze bezoeken elkaar thuis, ze eten met elkaar en ze werken samen. Hoe kan je nou zien of iemand bij een groep hoort, als diegene niet duidelijk zijn of haar religie toont op straat?
Op een regenachtige avond sprak ik een Palestijnse jongen, die net een vriendinnetje heeft. “Het is tijdelijk, het zal nooit werken. Zij is namelijk een christen en haar ouders accepteren mij niet.” Na al die jaren van anticipatie op het beloofde land, zit ik hier en kan ik niks anders concluderen dan dat het land, ondanks het decennialange conflict, op sommige vlakken meer geïntegreerd is dan Nederland, en op sommige vlakken totaal niet.
Hoe meer landen in het Midden-Oosten ik bezoek, hoe meer ik bewust ben van deze facetten. Integratie is een doorgaand proces. Zodra het idee van een einde in zicht komt, wordt het juist tegengehouden. “Ik heb er niets mee te maken”, kunnen wij namelijk allemaal zeggen.