Morele ambitie van Rutger Bregman, De zeven vinkjes van Joris Luijendijk, Sander en de brug van Sander Schimmelpenninck: veel pleidooien om kansenongelijkheid te verminderen en de wereld te verbeteren zijn afkomstig uit de wo- en hbo-geschoolde ‘hogere’ middenklasse (zie kader), of zelfs uit de vermogende bovenlaag. Het is sympathiek dat mensen die hun schaapjes op het droge hebben zich uitspreken over onderwerpen als armoede of onrecht. Toch hebben hogere middenklassers vaak een heel eigen, beperkte blik op de wereld.
Arbeidersklasse
Mensen die routinematig werk doen met weinig autonomie, bijvoorbeeld in distributiecentra, de schoonmaak of fabrieken.
Lagere middenklasse
Mensen die meestal een middelbare beroepsopleiding hebben, en redelijk wat autonomie in hun werk, zoals een stukadoor of kapper.
Hogere middenklasse
Meestal mensen met beroepen waar een hbo of wo-opleiding voor nodig is, ze hebben veel autonomie en vaak ook een bepaalde mate van macht (denk aan managers, leraren, medici).
Bovenklasse
De 1 procent meest vermogende Nederlanders. Dat zijn de bijna 80.000 mensen in Nederland die drie keer zoveel vermogen hebben dan de 99 procent minder vermogenden onder hen. Zij bezitten het grootste deel van de bedrijven, hebben een flinke aandelenportefeuille of wat vastgoed, of hebben financieel kapitaal geërfd.
Verschil hogere middenklasse en bovenklasse
De hogere middenklasse heeft niet voldoende vermogen om niet meer te hoeven werken. Die groep moet dus nog wel wat doen om tot deze klasse te behoren: diploma’s halen en een baan vinden.
Wij – ik behoor zelf ook tot de ‘hogere’ middenklasse – hebben de neiging om te redeneren vanuit onze eigen levenservaringen en vanuit de waarden en normen die wij meekregen van onze ouders, die vaak tot dezelfde klasse behoren. Omdat hogere middenklassers in hun werk vaak een bepaalde mate van macht uitoefenen – bijvoorbeeld als ambtenaren, managers of leraren – hebben ze het idee dat zij ook de motor moeten zijn voor maatschappelijke verandering. Hun ‘hoge’ opleiding geeft hen bovendien het idee dat zij de grote breinen zijn die maatschappelijke problemen moeten oplossen. Ook dat is sympathiek, maar gaat voorbij aan mensen uit de arbeidersklasse, die vaak heel goed in staat zijn zich te verenigen om actie te ondernemen, en die bovenal zelf heel goed weten wat er moet veranderen.
Omdat er bondgenootschappen noodzakelijk zijn voor politieke verandering, is het essentieel dat we kritisch te kijken naar onze eigen klasse-identiteit. Wie in de middenklasse opgroeit, hoort bijvoorbeeld van kinds af aan dat als je ‘je best doet’, je een hoog salaris kunt opstrijken. Ze leren dat ze de ‘maatschappelijke ladder’ moeten beklimmen door carrière te maken. Dat geloof – ook wel ‘meritocratie’ genoemd – is volgens bekende denkers als C. Wright Mills en Barbara Ehrenreich kenmerkend voor de levenshouding van de ‘hogere’ middenklasse.
Tegenover de mensen die de maatschappelijke ladder beklimmen, staan mensen die volgens de ‘klimmers’ weinig ambitie hebben. Oftewel: als je lager op de ladder belandt, heb je niet genoeg je best gedaan en dat kun je alleen jezelf aanrekenen. Dat leidt tot een hiërarchische manier van denken: uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat leerlingen op het vwo vaker in termen van ‘hoger’ en ‘lager’ denken dan vmbo-leerlingen, én dat ze zich vaak minder goed in anderen kunnen inleven.
‘Begripskloof’
Die hogere middenklasse-blik wijkt zozeer af van die van de lagere middenklasse of de arbeidersklasse dat er volgens Tim ’S Jongers, directeur van het wetenschappelijk bureau van de PvdA en zelf opgegroeid in armoede, sprake is van een ‘begripskloof’. In Nederland leven ruim 900.000 mensen onder de armoedegrens, maar een kwart van de Nederlanders kan daar volgens ’S Jongers met een paar keer pech zo tussen belanden. Een voorbeeld van de begripskloof is volgens hem hoe op een basisschool met veel arme kinderen in een les over gezond eten, specifiek het belang van groenten als broccoli en pastinaak aan bod komt. Terwijl deze kinderen vaak niet eens ontbijt krijgen. Hij vraagt zich af: waarom geven ze de kinderen in plaats van een betuttelende les geen banaan en een bakje yoghurt? Goede bedoelingen van mensen met macht stranden zo door een beperkte belevingswereld.
Hoe goed bedoeld ook: armoedeproblematiek is veel complexer dan de periodes die veel middenklassers wel eens meemaken wanneer ‘het even wat minder gaat’: echte armoede is ontstellend veel ingrijpender dan even de tanden op elkaar en hard, of je uitgavepatroon herzien. Mensen uit de hogere middenklasse neigen ernaar om moraliserend te doen over armoede: gezond eten en goed op de kleintjes letten. Terwijl echte armoede elke dag overleven is, in een vernederende en onoverzichtelijke wereld.
Schrijver Rutger Bregman, bekend van zijn morele pleidooien, schrijft in Morele ambitie dat mensen uit de hogere middenklasse meer ‘morele ambitie’ moeten tonen. In zijn betoog verbaast hij zich erover dat ‘ambitie’ bij Generatie Z (jongeren geboren tussen 1997 en 2012) ‘een vies woord is geworden’. De kern van zijn boek is het aloude middenklasse-idee dat je carrière moet maken. Maar hij schuift de goedbetaalde kantoorbaan aan de kant voor praktische, maatschappelijke idealen, zoals maatschappelijke ondernemen of het opzetten van stichtingen die zich bezighouden met dierenrechten of effectief altruïsme.
Bregmans betoog gaat ervan uit dat maatschappelijk succes vooral het gevolg is van individueel talent. Terwijl de weg van de succesvollen vaak soepeler verliep, omdat hun ouders hen thuis een handje hielpen. Door te spreken over ‘talent’ prikkelt Bregman het ego van de middenklassers: alsof zij behoren tot een unieke groep van alwetende intellectuelen die alleen nog maar hun waardevolle tijd aan andere zaken moeten gaan besteden. Zoals hij zelf zegt: ‘Idealisme kan goed samengaan met een scheut ijdelheid’.
Bregman wil, net als Luijendijk en Schimmelpenninck, de wereld eerlijker en rechtvaardiger maken. Toch is zijn betoog geen bedreiging van de macht, hij normaliseert juist een wereldbeeld van ‘winnaars’ en ‘verliezers’, van ‘hoger’ en lager’. Sterker nog: Bregman is ervan overtuigd dat onderdrukte groepen niet in staat zijn zichzelf te emanciperen. Op basis van voorbeelden uit de laatste paar eeuwen concludeert hij dat de arme drommels uiteindelijk altijd gered moesten worden door moreel ambitieuze en ondernemende mensen uit de beter gesitueerde klassen.
Revolutionaire opstanden
De werkelijkheid is anders. Veel sociale verandering kwam historisch gezien juist van collectieve actie ‘van onderop’. Zo was het land dat tegenwoordig Haïti heet de eerste staat waar aan het eind van de achttiende eeuw voormalig tot slaaf gemaakte mensen het juk van hun meesters afwierpen, ver voor de slavernij officieel werd afgeschaft. Een ander voorbeeld: Nederland legde het koningschap aan banden en kreeg een liberale grondwet in het revolutiejaar 1848, toen overal in Europa eenvoudige handwerkers en arbeiders de straat op gingen en de adellijke macht bedreigden. Het is nog maar de vraag of de nette en ‘moreel-ambitieuze’ politicus Thorbecke de nieuwe Grondwet had mogen schrijven zonder de revolutiedreiging.
En zo zijn er nog legio voorbeelden: er was geen wet tegen kinderarbeid in fabrieken gekomen (Kinderwetje van Van Houten, 1874) als revolutionaire vaklieden en arbeiders in Parijs in 1871 de slechte omstandigheden niet op de agenda had gezet. En hoewel eerstegolffeministen uit de gegoede klassen, zoals Aletta Jacobs, het vrouwenkiesrecht op de agenda zetten, was het de Russische Revolutie van 1917 en de revolutionaire opstanden van eenvoudige arbeiders over heel Europa die maakten dat de heersende klasse het algemeen kiesrecht voor mannen en later vrouwen in Nederland invoerde.
Er is niets inherent mis met mensen uit de hogere middenklasse die met hun ideeën de wereld willen verbeteren. Maar wij middenklassers moeten beseffen dat verzet tegen de zittende macht in een samenleving vaak wél voortkomt uit collectieven van onderdrukte en gemarginaliseerde groepen die zich verenigen in vakbonden en sociale bewegingen. Mensen uit geprivilegieerde groepen zijn altijd welkom geweest bij die bewegingen, maar wij kunnen meer toevoegen als we ons eerst bewust worden van onze waarden, die niet per definitie voor iedereen gelden.
Een eerste handvat voor wie binnen die collectieven een bijdrage wil leveren? Vertrek vanuit solidariteit, gelijkwaardigheid en bescheidenheid. Het zal immers niet de eerste keer zijn dat bevoorrechte carrièremoralisten de macht naar zich toetrekken binnen progressieve bewegingen om met de eer van de sociale vooruitgang te strijken en zo de behoeften van de groepen die ze vertegenwoordigen uit het oog te verliezen.
Dit essay verscheen oorspronkelijk op OneWorld.nl op 5 augustus 2024.
Dylan van Rijsbergen is auteur van het recent verschenen boek De net-niet elite, hoogopgeleiden tussen macht en meritocratie, over de hogere middenklasse in Nederland.
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand