Eigenlijk is alles al gezegd over de openingsceremonie van de Olympische Spelen, en dan vooral over de dragartiesten die een feest uitbeeldden op de godenberg Olympos. Nee, het was geen verwijzing naar het Laatste Avondmaal, benadrukte de creatief directeur van de ceremonie. En nee, het was geen poging om te spot te drijven met christelijke kijkers. Kortom: fophef. Toch bood het Comité zijn excuses aan en verdween de video van de performance zelfs van het Olympische YouTube-kanaal.
Die excuses volgden op een weekend waarin christenen en extreemrechtse politici fel van leer trokken op social media. ChristenUnie-Kamerlid Don Ceder sprak op X schande van het ‘bespotten’ van christenen, en PVV-leider Wilders vroeg zich af wat drag (‘woke onzin’) überhaupt met de Olympische Spelen te maken had. En het was niet de eerste keer dat drag en dragartiesten in het middelpunt van negatieve aandacht stonden.
Drag – het spelen met genderexpressie en seksuele vrijheid op een theatrale manier – raakt bij sommige mensen duidelijk een gevoelige snaar. Maar waarom? Wie zijn de mensen die aanstoot nemen aan extravagant uitgedoste artiesten die spelen met genderrollen? En wat denken dragartiesten zelf van de ophef over hun optredens?
Drag is geen ‘womanface’
“De mensen die aanstoot nemen aan drag vormen een bont gezelschap”, zegt Looi van Kessel (37). Hij is universitair docent Genderstudies aan de Universiteit Leiden en doet óók al bijna tien jaar aan drag; bij de Leiden Canal Pride, afgelopen september, voer zijn alter ego Petty Libel mee. In zijn academische werk richt Van Kessel zich op de relatie tussen kleding en gender, en de weerstand tegen mensen die daarmee experimenteren. “Van oudsher komt de weerstand tegen gender-non-conforme personen uit de christelijk-conservatieve hoek, maar tegenwoordig ook van trans-uitsluitende feministen en rechts-populistische politici”, zegt Van Kessel.
Wat die groepen dan precies aanstootgevend vinden aan drag is verschillend, zegt Van Kessel: “De christenen vinden drag onnatuurlijk, de ‘genderkritische’ feministen vinden dat het vrouwelijkheid belachelijk maakt en de populistische politici zijn bang dat het de traditionele gendernormen bedreigt.” Heel verschillende opvattingen, die volgens Van Kessel langzaam maar zeker in elkaar overvloeien. “Sinds de opkomst van het internet werken christenen, radicale feministen en rechts-populisten steeds meer met elkaar samen, en ze nemen ook elkaars retoriek over.”
Een veelgehoord verwijt is bijvoorbeeld dat dragqueens – meestal mannen die een extravagante vertoning van vrouwelijkheid opvoeren – vrouwen belachelijk zouden maken. Waarom is blackface beledigend en drag een kunstvorm, vroeg columnist Jolande Withuis zich vorig jaar bijvoorbeeld af in Trouw. Van Kessel kent die beschuldiging, ook wel ‘womanface’ genaamd, maar vindt de vergelijking niet opgaan. “Je kunt drag niet met blackface vergelijken. Bij drag spelen heel andere machtsverhoudingen dan bij blackface. Drag is ontstaan uit de onderdrukte queer gemeenschap, waarin mensen met drag uiting konden geven aan hun eigen gender-non-conformiteit. Dat is natuurlijk niet te vergelijken met racistische onderdrukkingen uit de negentiende eeuw.”
Richard Keldoulis (61) is lhbti+-activist en medeoprichter van de bekende queer nachtclub Church in Amsterdam. Zijn alter ego, dragqueen Jennifer Hopelezz (38), is een bekend gezicht in het Amsterdamse nachtleven en bij Pride-evenementen. Volgens Keldoulis maakt drag álle genderrollen belachelijk, ook de mannelijke. “Mannen worden net zo goed in een genderrol gedwongen; we groeien op met strenge regels over wat jongetjes mogen doen en wat meisjes mogen doen. Ik zie dat al bij mijn zoontje van twaalf: die wil alleen maar voetballen en jongensdingen doen.”
Jennifer Hopelezz krijgt zelf niet vaak het verwijt dat ze vrouwen belachelijk zou maken, vertelt Keldoulis: “Ik doe dit al twintig jaar en krijg bijna altijd positieve reacties, vooral van vrouwen en kinderen. Het zijn vaak juist mannen die negatief op mij reageren. Misschien vinden ze me aantrekkelijk en voelen ze zich in hun mannelijkheid aangetast. Of misschien vinden ze me gewoon verwarrend, met mijn baard en grote kont. Sommige mannen worden kwaad als ze in de war raken.”
Veiligheid
Keldoulis, die in 1990 vanuit Sydney naar Nederland verhuisde, zet zich al jaren in voor een veiliger leven voor dragartiesten. Soms als zichzelf, soms als Jennifer Hopelezz. Zij organiseerde afgelopen 5 mei nog een Bevrijdingsmaaltijd om dragqueens en taxichauffeurs met elkaar kennis te laten maken. Hopelezz heeft namelijk de nodige vervelende ervaringen met taxichauffeurs gehad. “Ik denk dat een op de vijf chauffeurs haar voorbijrijdt”, zegt Keldoulis. “En tijdens de rit hangt er vaak een nare sfeer.”
Saskia de Wildt (40) maakte vijf jaar geleden kennis met drag in Club Church en werd niet veel later als dragking Vinny von Vince medeoprichter van The House of Løstbois, het eerste ‘huis’ voor dragkings in Nederland. “Ik noem mezelf een dragking, maar meestal is mijn outfit best non-binair. Soms masculien, soms feminien, vaak kleurrijk.”
Leidt een feminiene genderexpressie tot meer negatieve reacties dan een masculiene? “Ik merk niet veel verschil. Ik denk dat ik pas afkeurende reacties krijg als mensen mijn outfit herkennen als drag. Als ik in drag door de stad fiets, van of naar een optreden, hoor vaak achter me: Wow, wat was dat?!” Lopend of met het openbaar vervoer verplaatst hen1 zich niet in drag. “Dat vind ik te eng. Met de fiets ben ik zo voorbij. Tegen de tijd dat mensen me doorhebben, ben ik al de hoek om.”
Transfobie en kinderen
Opvallend genoeg noemt zowel Van Kessel, Keldoulis als De Wildt de kritiek op dragperformers in één adem met discriminatie van trans personen. Vooral zogeheten ‘trans-uitsluitende radicale feministen’ zijn om die reden tegen drag gekant, ziet Van Kessel. “Dragqueens en -kings laten zien hoe vreemd en arbitrair de kledingvoorschriften en de gedragscodes voor mannen en vrouwen zijn”, verklaart hij, “maar trans-uitsluitende radicale feministen hebben juist baat bij een heel duidelijke afbakening tussen mannen en vrouwen. Zij zeggen: als de categorie vrouw vervaagt, dan moeten we voor steeds meer personen opkomen die zich als vrouw identificeren. Waar houdt dat op? Die discussie loopt al sinds de jaren 70, sinds de tweede feministische golf.”
De Wildt zou graag willen dat meer mensen zich bewust worden van de transfobie die schuilt achter de kritiek op drag: “Dragperformers liggen onder vuur, dat klopt, maar het is een indirecte aanval op de transgemeenschap, op iedereen die afwijkt van de cisgender, hetero norm. Die discriminatie is voor heel veel mensen een geleefde ervaring, die niet ophoudt als je van het podium stapt. Als we dat vergeten, verliezen we uit het oog waar dit echt over gaat.”
De weerstand tegen drag neemt toe als dragperformers voor kinderen optreden, zien de drie artiesten. Tijdens voorleesevenementen door dragperformers aan kinderen komen rechtse activisten bijvoorbeeld geregeld demonstreren. In april vorig jaar leidde het in Rotterdam tot een urenlange ‘stand-off’ tussen linkse tegendemonstranten met leden van de jongerenafdeling van Forum voor Democratie, het extreemrechtse Voorpost en de extreemrechts-conservatieve organisatie Roze Leeuw.
Die laatste groepen beweren dat dragartiesten kinderen zouden ‘seksualiseren’ en blootstellen aan ‘pedofilie’. Sommigen denken zelfs dat dragartiesten kinderen transgender zouden willen maken, ziet De Wildt. “Drag kán een manier zijn om je genderidentiteit te verkennen en uit de bestaande hokjes te breken. Voor mij was mijn aanraking met drag levensveranderend; het heeft me veel geleerd over mijn genderidentiteit. Maar dat je van drag transgender kan wórden, dat is gewoon onzin.”
De beschuldiging dat ze erop uit zouden zijn kinderen te indoctrineren, is lhbti+’ers door de geschiedenis heen vaak voor de voeten geworpen, zegt Van Kessel. “Toen in de jaren 30 het fascisme opkwam in Europa, werden homoseksuelen al afgeschilderd als mensen die het op kinderen gemunt hadden. En in de jaren 70 had je in de Verenigde Staten een grote campagne tegen lhbti+-rechten: ‘Save Our Children’. Die richtte zich onder andere tegen homoseksuele docenten; die zouden docent worden om kinderen te ‘rekruteren’, omdat ze die zelf niet konden krijgen.”
Maar bij drag klonk die kritiek niet eerder, zegt Keldoulis, althans niet zo luid. “Toen ik naar Nederland verhuisde, wist bijna niemand hier wat drag is. Mensen kenden het woord niet eens.” Keldoulis verzucht: “Dat drag opeens zo controversieel kon worden, vind ik bizar en triest. Ook voor kinderen, want veel kinderen vinden drag fantastisch. Het gaat voor hen niet over gender of seks. Ik heb wel eens een dragoptreden gedaan voor het kinderfeest van mijn nichtje, die acht jaar werd. Dat was superleuk, met haar en tien vriendinnen die allemaal mooie make-up en kleren droegen. Het was gewoon een grote verkleedpartij.”
Ook De Wildt vindt het jammer dat drag wordt weggezet als kindonvriendelijk. “Ik denk juist dat het supergoed is als kinderen met drag in aanraking komen”, zegt ze, “want kinderen moeten weten dat er meer is dan de binaire heteronorm. Natuurlijk doe je een kindvriendelijke show als je voor kinderen optreedt. En een optreden dat niet heteronormatief is, kan nog steeds kindvriendelijk zijn. Juist kinderen hebben er baat bij om te zien dat niet alles netjes in een hokje hoeft te passen.”
Hoe zou de queer gemeenschap moeten omgaan met de kritiek en discriminatie? Volgens Van Kessel is het belangrijk te beseffen dat anti-lhbti+-sentimenten de kop opsteken in tijden van maatschappelijke onzekerheid. De jaren 70 van ‘Save Our Children’ vielen bijvoorbeeld samen met de Koude Oorlog en Vietnamoorlog en de oliecrisis. Het verbaasde hem dan ook niet dat de dragperformance tijdens de Olympische openingsceremonie voor ophef zorgde. “Ik kan me niet voorstellen dat er géén kritiek op was gekomen, ook zonder de scène die christenen aan het Laatste Avondmaal deed denken. Als daar een groep dragqueens aan het discuswerpen was geweest, zouden mensen uit rechts-populistische hoek alsnog hebben geroepen: dit zijn dragqueens, dus dit is woke.”
Om het tij te keren, moet het gesprek minder gaan over de lhbti+-gemeenschap en meer over heteronormativiteit, denkt Van Kessel. “We stellen nu de hele tijd de waarom-vraag. Waarom roept drag weerstand op? Waarom roepen trans personen weerstand op? Maar zo gaan we mee in het idee dat queer personen en lhbti+’ers iets aan zichzelf zouden moeten veranderen om minder negatieve reacties te krijgen. Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld, want queer personen en lhbti+’ers zijn het probleem niet. Het probleem zit bij de mensen met een eng wereldbeeld, waarin geen plek is voor mensen die niet cisgender en hetero zijn.”
- De Wildt gebruikt zowel de voornaamwoorden zij/haar als hen/hun. In zinnen waar het geen verwarring op kan leveren, wisselt de auteur die voornaamwoorden af. ↩︎
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand