Lang geleden, voordat de aarde 7,8 miljard mensen telde en nog eens drie keer zoveel consumptiekippen, was de mens een jager-verzamelaar. Sterker nog, dat zijn wij het grootste deel van ons bestaan geweest. De mens plukte bessen en noten, groef naar eetbare wortels en jaagde op kleine dieren. Ook roofden onze voorouders aas van andere roofdieren – de mammoeten waarvan zij volgens DNA-onderzoek het vlees aten, konden zij volgens de Amerikaanse wetenschapsjournalist Ferris Jabr onmogelijk zelf gevangen en gedood hebben. Uiteraard was op dieren jagen of ze wegroven aanzienlijk vermoeiender en gevaarlijker dan eten verzamelen; de biologische drang om dit zo te doen moet groot zijn geweest. Vlees, of in elk geval dierlijk eiwit, was voor onze voorouders dus belangrijk.
Een dominante verschijning op aarde was de mens nog lang niet. Kort na het ontstaan van onze soort, ergens tussen 160 duizend en 210 duizend jaar geleden, waren er naar schatting twintigduizend mensen op aarde. Voor zo weinig mensen was er ongetwijfeld genoeg voedsel. De mens was een soort zoals zovele en het wereldwijde ecosysteem was bijna als vanzelfsprekend in balans. Het moment dat we de rest van de soorten naar onze hand gingen zetten, lag nog ver in de toekomst. En nóg verder lag het moment waarop de ethische aspecten van het doden van dieren voor vlees een rol zouden gaan spelen.
“
Zelf voedsel verbouwen en vee houden kostte minder moeite en bood meer voedselzekerheid
Op een zeker moment besloot de mens om zelf voedsel te gaan verbouwen en vee te houden. Dat kostte minder moeite en bood meer voedselzekerheid dan steeds te moeten verzamelen of jagen. Die conclusie is vast heel logisch geweest, aangezien mensen op meerdere plekken ter wereld onafhankelijk van elkaar besloten boer te worden, ergens tussen de twaalf- en vijfduizend jaar geleden. Was de nood voor méér voedsel zo hoog of konden we juist vanuit een comfortabele situatie eens lekker gaan experimenteren met onze voedselvoorziening? Dat weten we niet precies. Feit is dat boeren geleidelijk aan wereldwijd de norm werd.
Ook in die jaren waren we naar moderne maatstaven nog niet talrijk. Toen de eerste mensen de landbouw ontdekten, leefden er ruw geschat tussen 1 en 10 miljoen mensen op aarde – het aantal inwoners van het huidige Portugal had bij wijze van spreken de hele planeet tot zijn beschikking. Hoeveel wilde dieren er in die tijd precies waren, staat niet vast. Wel blijkt uit onderzoek van de Bulgaarse Trakia Universiteit uit 2006 dat zelfs in en rond menselijke nederzettingen toen een derde van de dieren wild was.
Een boerendieet
De impact op de planeet van die eerste boeren was dus nog wel te overzien, maar welk effect had deze nieuwe voedselgewoonte op de gezondheid van de mens? Interessant is een onderzoek uit 1979 van de Amerikaanse antropoloog Mark Cohen naar de gezondheidseffecten van voeding op menselijke botten en tanden. Dat maakt duidelijk dat jager-verzamelaars gezonder waren dan boeren, in de circa zevenduizend jaar dat ze naast elkaar bestonden. Het eetpatroon van boeren was eenzijdiger, maar kennelijk telde een gevulde maag zwaarder.
Dat eetpatroon was voor het eerst maakbaar: je kon kiezen wat je verbouwde in plaats van genoegen te nemen met wat je tegenkwam. En wat doe je dan? Je kiest vooral voor datgene wat je het lekkerst vindt en wat voorheen schaars of moeilijk te bemachtigen was. Koolhydraten, met name uit granen (die aten we voor de agrarische revolutie niet), omdat ze zo lekker vullen en zo’n fijne energiereserve geven.
Vlees en andere dierlijke producten als optimale bron van essentiële voedingsstoffen, waaronder achtduizend jaar geleden ook melk van de dieren die je hield en die je dus net zo goed als melkfabriek kon inzetten – helemaal toen amper vijfhonderd jaar later werd ontdekt dat je van melk ook kaas kon maken. Zo verdween bij de westerse mens de lactose-intolerantie, stelden biologen in 2009 vast met behulp van DNA-onderzoek.
“
In Europa was vlees lange tijd geen hoofdbestanddeel van het dieet
Toch zou het nog eeuwen duren voordat we ons echt te buiten gingen aan grote hoeveelheden vlees en zuivel. In Europa bijvoorbeeld was vlees lange tijd geen hoofdbestanddeel van ons dieet. In de middeleeuwen voedden de lagere klassen zich met granen (vooral gerst), peulvruchten, andere groenten, wat fruit en eieren en sporadisch kaas. Het kleine beetje vlees van de veeteelt werd verkocht aan de adel, die zich ook het monopolie op de jacht toe-eigende. Maar ook voor de adel was vlees een luxeproduct, aldus de culinair historici Carlin en Rosenthal in 2003. Voldoende voedingsstoffen binnenkrijgen was bepaald niet makkelijk voor de meeste Europeanen.
Dit kantelde allemaal in de eeuwen daarna, toen verbeterde technieken voor landbouw en veeteelt, chemie en industrialisering hun intrede deden en de verschillen tussen klassen zodanig veranderden dat ondervoeding in rijke samenlevingen steeds minder voorkwam. Er bleek enorme rek in het voedselsysteem te zitten: er was genoeg voor iedereen, óók vlees. Alleen al in de afgelopen vijftig jaar is de vleesproductie wereldwijd met 260 procent gestegen, zo berekende UNEP (de milieuorganisatie van de Verenigde Naties) dit jaar.
96 procent mens
De nieuwe overvloed is niet zonder gevolgen gebleven. De wereldbevolking explodeerde van één of enkele miljoenen mensen ten tijde van de eerste boeren naar 7,8 miljard nu. De moderne mens bepaalt – mits welvarend genoeg – zijn eigen eetpatroon, met veel koolhydraten uit granen en veel vlees en zuivel. Er is dus landbouwgrond nodig, en veel ook. Er moet vee worden geteeld, en veel ook.
De relatief eenzijdige voeding van de huidige mens doet wereldwijd de biodiversiteit de das om. Gewassen zoals tarwe, rijst, soja, aardappelen en gras, diersoorten zoals runderen, kippen, varkens en schapen veroverden aan onze hand de wereld. De overige dieren en planten moeten het doen met de ruimte die de mens overlaat: op dit moment is naar schatting 96 procent van de zoogdieren een mens of vee (door de mens gehouden dus), volgens Ecowatch. En wat vogels betreft: rond 1800 was de trekduif wereldwijd de meest voorkomende vogel, met circa drie tot vijf miljard exemplaren. Inmiddels leven er op aarde zo’n 23 miljard leg- en vleeskippen, terwijl de trekduif al ruim een eeuw is uitgestorven. Ook heeft het regenwoud in veel landen in snel tempo plaatsgemaakt voor teeltgronden.
Zijn wij alleseters?
Er zijn verschillende aanwijzingen dat de homo sapiens een alleseter (omnivoor) is. De belangrijkste is dat onze ingewanden ons niet in staat stellen vitamine B12 op te nemen, die nodig is voor de aanmaak van zenuwcellen. Daarom moeten we dat direct binnen krijgen via onze voeding, en dat kan weer alleen via dierlijke producten: B12 wordt gemaakt door bepaalde bacteriën in het maag-darmkanaal van dieren. Tegenwoordig kun je ook voedingssupplementen nemen of producten eten met toegevoegde vitamine B12.
Een andere aanwijzing is ons gebit: de mens heeft hoektanden. Die zijn weliswaar op geen stukken na zo scherp als die van vleeseters (carnivoren), maar wijzen er wel op dat we gebouwd zijn op een eetpatroon waar in elk geval sporadisch rauw vlees in voorkomt.
Daarnaast zijn onze ogen zo in ons gezicht geplaatst dat ze vooral geschikt zijn om vooruit te kijken in plaats van rondom – dus zoals bij roofdieren en niet zoals bij planteneters (herbivoren) die bejaagd worden en daarom hun ogen verder opzij hebben zitten voor een ruimer blikveld.
Tot slot vullen aan de mens verwante soorten zoals de chimpansee en de bonobo hun hoofdzakelijk plantaardige dieet aan met vogeleieren, insecten en kleinere dieren.
Dat kan niet goed blijven gaan. En dat doet het ook niet.
De ruimte die de mens inneemt, gaat niet langer alleen maar ten koste van wilde soorten, ook de dieren die we zelf houden hebben steeds minder ruimte: de opeenpakking van vee leidt tot dierenleed en gezondheidsproblemen, zoals zoönosen – virussen, bacteriën en parasieten die van dieren op mensen overspringen en hen ziek maken. Vogelgriep, varkensgriep en Creutzfeldt-Jacob (‘gekkekoeienziekte’) zijn voorbeelden van dierziekten die zich door de intensieve veehouderij razendsnel onder ons vee verspreiden en uiteindelijk ook gevaarlijk zijn voor de mens.
Ook zoönosen als influenza, ebola, marburg, SARS, zika en nu covid-19 zijn volgens de jongste inzichten vooral te wijten aan de wijze waarop wij omgaan met de natuur en ecosystemen. Daarbij beroven we virussen van hun natuurlijke gastheren, waarna ze de mens of een door de mens gegeten dier als gastheer kunnen uitkiezen. In het geval van covid-19 was volgens het Franse onderzoeksorgaan Institut Pasteur de oorspronkelijke gastheer vrijwel zeker een vleermuissoort, waarna het virus vermoedelijk oversprong op de geschubde miereneter die in China sporadisch gegeten wordt.
“
Het is wachten op een ziekte even dodelijk als ebola en even besmettelijk als de mazelen
Op die manier is het met bijna acht miljard monden te voeden maar een kwestie van tijd voordat
The Big One, zoals virologen het noemen, zich zal aandienen: een ziekte die even dodelijk is als ebola en even besmettelijk als de mazelen. Dat zou een catastrofe betekenen die de mensheid vrijwel zeker zal uitroeien. Tenminste, als klimaatverandering niet eerder onze ondergang betekent. En ook díé problematiek hangt samen met ons voedselpatroon, volgens UNEP. Denk aan de kap van regenwoud voor voedselproductie, de broeikasgasuitstoot van met name de veehouderij en de afbraak van de bodemkwaliteit.
Is dit alles te voorkomen? Onze enige kans ligt in structurele investeringen om de overmatige exploitatie van (wilde) dieren en andere natuurlijke bronnen terug te dringen en te werken aan duurzame landbouw, betere bodemkwaliteit en evenwichtigere ecosystemen, een filosofie die UNEP ‘One Health’ noemt. ‘De mens is wat hij eet’, zei de Duitse filosoof Ludwig Feuerbach in de 19e eeuw. Over die woorden moesten we nog maar eens heel goed nadenken.
Hoe Zit Het Met Vegan? is onafhankelijk tot stand gekomen en financieel mede mogelijk gemaakt door Stichting DOEN.
De overeenkomst tussen OneWorld en deze organisatie is openbaar en in te zien.