Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld.
Word abonnee
Vlees inwisselen voor een vegetarisch product; wil je duurzamer eten, dan lijkt het een logische keuze. Vleesvervangers worden dan ook steeds meer verkocht in Nederland: de verkoop stijgt de laatste jaren met enkele tientallen procenten per jaar. Per persoon eten Nederlanders zelfs de meeste vleesvervangers van Europa.
Ook het aanbod is enorm uitgebreid. Waar de vegetariër of flexitariër vroeger de spaarzame keuze had tussen tofu of een kaassoufflé, is er nu een ruim, gevarieerd aanbod, van groenteschijven en soja-reepjes tot bloedende burgers die haast niet van echt vlees te onderscheiden zijn. Ook visvervangers kun je tegenwoordig in het schap tegenkomen.
“
Niet elke vleesvervanger weet zijn duurzame belofte in te lossen
Vleesvervanger beloven het duurzame alternatief voor vlees (en vis) te zijn. Maar niet elk product weet die belofte in te lossen. Er is weliswaar minder land nodig en de productie zorgt voor minder CO2-uitstoot, de samenstelling van ingrediënten en het productieproces kunnen het duurzaamheidsgehalte van een product toch behoorlijk verminderen. Daardoor is het ene product nauwelijks duurzamer dan een speklapje, terwijl je met het andere de dieren en het klimaat echt een plezier doet.
Zuivel en kippeneiwit: (on)duurzame ingrediënten
De eerste factor die het duurzaamheidsgehalte van een vleesvervanger vermindert, is het gebruik van zuivel. Melk en kaas zijn veelgebruikte ingrediënten van vleesvervangers: sommige vegetarische schnitzels bestaan voor ongeveer de helft uit melk.
Volgens Milieu Centraal is de klimaatimpact van dit soort producten daarom vergelijkbaar met die van varkensvlees. Dit is wrang, aangezien ze wel meeliften op de toegenomen populariteit van vleesvervangers, maar in feite dus geen duurzame optie zijn ten opzichte van reguliere vleesproducten.
“
De klimaatimpact van producten met veel zuivel is vergelijkbaar met die van varkensvlees
Een ander ingrediënt dat een product minder duurzaam maakt is kippenei-eiwit, dat gebruikt wordt om een product de gewenste structuur en smaak te geven. “Een veelgebruikte receptuur van vleesvervangers is ongeveer 4 procent kippenei-eiwit”, licht Roline Broekema, onderzoeker naar het milieueffect van voedingsproducten bij Blonk Consultants, toe. “Dit lijkt weinig, maar om één kilogram kippenei-eiwit te maken zijn bijzonder veel eieren nodig. Dat is nog wel iets om te verbeteren. Er wordt dan ook onderzoek gedaan naar plantaardige alternatieven voor dit eiwit, om vleesvervangers verder te kunnen verduurzamen.” In sommige vleesvervangers worden al tarwegluten gebruikt om kippenei-eiwit te vervangen. Ook ‘aquafaba’, het kookvocht van kikkererwten of bonen, kan dienen als alternatief.
Van wieg tot graf
Naast de receptuur heeft ook het energieverbruik van een product effect op de duurzaamheid. Opvallend is dat vleesvervangers vaak een relatief hoog energieverbruik hebben, met name in de teeltfase en tijdens de verwerking van het product. Quorn of tofu bijvoorbeeld hebben hierdoor
een hoger energieverbruik dan Nederlands kippenvlees. Ook voor de teelt van bepaalde soorten insecten is
dermate veel energie nodig dat het duurzame effect grotendeels lijkt te vervagen. Om dezelfde reden zien critici de toekomst van kweekvlees somber in.
Maar hoe verhoudt energieverbruik zich tot de andere factoren, zoals land- en watergebruik en CO2-uitstoot? Volgens Broekema is het lastig te zeggen welke factor het meest relevant is of welke de meeste impact heeft. Daarom is het van belang alle indicatoren mee te nemen in de duurzaamheidsanalyse. “Sommige methodes maken één gewogen score van alle indicatoren, maar dat heeft geen wetenschappelijke basis. De methode Life Cycle Assessment (LCA) biedt het meest volledige antwoord op duurzaamheidsvraagstukken.”
“
Wil je een werkelijk duurzame vleesvervanger eten, dan geldt in principe: hoe plantaardiger, hoe beter
De methode LCA berekent het effect van alle fases van productie, van ‘wieg tot graf’: het volgt een product als rauwe, onbewerkte grondstof totdat het bij het afval belandt of gerecycled wordt. Pas je de LCA toe op vleesvervangers, dan blijven de onderlinge verschillen staan, maar volgens Broekema blijft vegetarisch over het algemeen beter dan vlees. “En wil je een werkelijk duurzame vleesvervanger eten, dan geldt in principe: hoe plantaardiger, hoe beter.”
Duurzame do’s en don’ts
Wil je een zo duurzaam mogelijke keuze maken, dan is het dus raadzaam je goed te informeren over de ingrediënten en het productieproces. Zoals gezegd kun je vleesvervangers met kaas, zuivel of kippenei-eiwit beter links laten liggen. Wij zetten alvast een aantal producten op een rijtje die je in ieder geval wél met een gerust hart kunt eten.
Deze vleesvervangers kun je met een gerust hart eten:
- Plantaardige burgers, schnitzels en balletjes zijn het meest duurzame alternatief voor vlees. Deze producten zijn te herkennen aan het etiket, waar vaak ‘vegan’, ‘veganistisch’ of ‘100 procent plantaardig’ op staat. Probeer bijvoorbeeld ook eens een zeewierburger; zeewier is rijk aan eiwitten en wordt op zeer milieuvriendelijke wijze geproduceerd.
- Met vleesvervangers op basis van soja, graan of schimmels zit je ook goed. Wel is het belangrijk dat de soja op duurzame wijze geteeld is; soja die voldoet aan de ProTerra-standaard is het meest duurzaam, maar helaas wordt dit niet vermeld op de verpakking. Voorbeelden zijn sojaburgers, tofu, tempé en seitan.
- Je kunt natuurlijk ook je eigen vleesvervangers maken! Hier vind je een lekker recept van een vegetarische satéburger.
Spreken deze opties je niet zo aan? Probeer dan eens los te breken uit het traditionele Nederlandse aardappelen-vlees-groente-stramien en kook met peulvruchten. Kikkererwten zijn het hoofdingrediënt van falafel, met bonen en linzen kun je heerlijke curry’s of stoofpotjes maken. Duurzame opties genoeg!
Een eerdere versie van dit artikel verscheen op OneWorld.nl op 25 juli 2019.