Hoe fair is fair trade?

De vraag naar duurzaam geproduceerde cacao neemt sterk toe. Individuele boeren en coöperaties met keurmerken doen goede zaken. Maar de keurmerken zijn nog lang niet voor elke boer weggelegd, zo blijkt uit een rondgang van OneWorld onder cacaoboeren in Ivoorkust.

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee
‘Duurzaam en eerlijk’, heten in de supermarkt de chocola, de pindakaas, de koffie en de thee.  De Nederlandse consument prefereert ‘duurzame’ hagelslag, want dankzij ons koopgedrag, zo weten wij, kunnen arme boeren in ontwikkelingslanden hun boerderijen duurzaam ontwikkelen en hun kinderen naar school sturen.

Maar zoals zo vaak is de werkelijkheid niet zo simpel. Een boer moet aan vele eisen voldoen wil hij een ‘eerlijk en duurzaam’ label krijgen. Onderzoek van OneWorld in Ivoorkust in West Afrika, waar ruim 40 procent van ’s werelds chocolade vandaan komt, toont dat vele arme cacaoboeren de beloftes van ontwikkeling (voorlopig) aan hun neus voorbij zien gaan.

De weg naar Yakassé Attobrou, een stadje in het midden van de Ivoriaanse chocoladeregio Agneby, is meer gat dan plaveisel. De ene na de andere cacaotruck passeert in een wolk van stof en zand. In het regenseizoen verrotten de cacaobonen in de schuren. Het is maar een van de vele problemen voor de Ivoriaanse chocoladeboer: de regeringselite van het land steekt al sinds jaar en dag het leeuwendeel van de cacao-opbrengsten in de eigen zak in plaats van die te investeren in ontwikkeling van de landbouw, het wegennet, of scholen voor de plantage-kinderen.

Door de laksheid van de regering vestigen de boeren in Agneby hun hoop op hulp van buitenaf. Ze doen hun best om in aanmerking te komen voor de internationale keurmerken, zodat ze deel kunnen worden van de bevoorrechte groep die zich duurzaam mag noemen en dus een ‘eerlijke’ prijs  voor oogsten ontvangt.

Achter de rug

Op de Cooproya-coöperatie, tweehonderd kilometer ten noorden van de Ivoriaanse hoofdstad Abidjan, is het druk tijdens ons bezoek: tientallen landarbeiders, zakken vol cacao op hun hoofd, rennen van opslagplaatsen naar vrachtwagens, die het logo tonen van het keurmerk Rainforest Alliance. Het is het keurmerk dat onder meer de Cote d’Or chocolade certificeert. Als, Mamadou Traoré, de voorzitter van de coöperatie, in een glanzende Toyota 4 x 4arriveert, wijken de landarbeiders uiteen om hem door te laten. Traoré, voormalig migrantarbeider uit het naburige Burkina Faso, is nu de absolute autoriteit op Cooproya. Hij bestiert een cacao-imperium van zo’n 2500 cacaoboeren, van wie nu 701 gecertificeerd zijn door Rainforest Alliance.

“Ik ben een vader voor deze mensen”, zegt de oude rijke boer glimlachend, en zolang hij in de buurt is lijkt de coöperatie inderdaad op een big happy family. Achter zijn rug om wordt er gemord. Over de bonus van 300.000 euro bijvoorbeeld, kort geleden uitgekeerd door opkopers in ruil voor de goede oogst van 2011. Waar het leeuwendeel van dat geld aan uitgegeven is, weet niemand. Van 23.000 euro is bekend dat die besteed is aan de bouw van een kliniekje op de coöperatie, maar die heeft niet de medische hulp gebracht waar op was gehoopt. “Er zijn maar twee zusters voor duizenden mensen. Je staat uren in de rij en dan word je soms nog niet geholpen”, zegt Leonard Konate* (41).

Akaffou’s collega Yapo Achishi (49), is milder: “Elk bedrag dat Traore mij wenst uit te keren als ‘bonus’ vind ik wel best. Ik klaag niet, hij is nu eenmaal de baas. Het is te weinig, maar wie ben ik?” “Hij is de voorzitter, hij beslist”, zegt ook zijn collega Paul Akafou (53).

Het verbaast de Ivoriaanse grondstoffenexpert Ousmane Attai niet dat cacaoboeren zo reageren. “Hun oogst is alles wat telt. Zolang ze betaald krijgen voor hun oogst willen ze niet klagen. Ze kennen de letter van de contracten niet en hebben geen idee dat wat hier gebeurt, feitelijk mismanagement is.”

Winkelen

Ook in Gonaté, 250 km ten noordwesten van Cooproya, heerst de voorzitter. Fulgence N’Guessan spreekt graag over het succes van zijn coöperatie, Kavokiva, die met meer dan vijfduizend cacao boeren de grootste coöperatie in deze regio is. Het bedrijf is Fair Trade gecertificeerd en heeft een productiecapaciteit van 17 duizend ton cacao per jaar; afnemers zijn onder meer de Hema, Albert Heijn en Verkade.

Kavokiva heeft een lagere school, een kliniek, een tweetal waterputten, drie met de hand aan te drijven waterpompen en een alfabetiseringsprogramma. Maar ook hier wordt geklaagd over ondoorzichtig financieel beleid en gebrek aan beloofde voorzieningen. De waterpompen zijn alle drie defect. De ambulance vertoont al sinds de aankoop kuren en de wegen worden ook hier niet gerepareerd, al zou daar genoeg geld voor zijn binnengekomen. “Handpompen helpen niet. We hebben een watertoren nodig. De voorzitter zou ons geld daarin moeten investeren”, zegt Kouassi Soro* (28).

Issa Kalou(36)* legt uit dat voorzitter N’Guessan veel reist om, zo zegt deze zelf, belangrijke conferenties over landbouw en economie bij te wonen. “Maar wij op de coöperatie zien geen resultaat van al dat reizen. Misschien doet hij wel niets anders dan winkelen”, zegt hij. “We zien hem ook nooit meer”, vult een collega aan. “Sinds we als coöperatie een kantoor hebben in Abidjan, de hoofdstad, woont hij daar.”

Deze problemen zijn niet de schuld van de certificeerders, die allen in reacties op vragen uitleggen dat zij wel degelijk de afrekeningen van de projecten op de coöperatie controleren.

Vrienden van de baas

Maar hoeveel controle er van buitenaf ook is, voor de boeren is de voorzitter van de coöperatie onaantastbaar. Volgens hen zijn de machtige certificeerders en opkopers ‘vrienden van de baas’. De meeste trainingen, workshops en brochures houden de boeren immers voor dat er maar een weg is: de weg van de coöperatie. En op de coöperatie maakt de voorzitter de dienst uit.

De regel is dat minstens drie ‘invloedrijke’ boeren deel moeten uitmaken van het team van vijf personen dat de certificering moet regelen en dat dit team vervolgens de baas blijft. Waar die regel vandaan komt weet men niet, niet op Cooproya, niet op Kavokiva, en niet op de derde coöperatie die we bezoeken, Coopadi in Divo, in het zuidwesten van Ivoorkust. Maar alle boeren die wij spreken bevestigen dat dit de praktijk is. Ze vinden dat ook logisch. In de cacaoregio weet ieder kind dat de opkopers liever zaken doen met de grotere, rijkere boeren, omdat die een minimumproductie per jaar kunnen garanderen.

Wie het binnen het raamwerk van de coöperaties lukt om zijn cacao te laten certificeren krijgt wel een goede prijs voor zijn oogst, al blijft de vraag of die prijs ook zonder keurmerk niet gestegen zou zijn. Want de vraag naar cacao op de wereldmarkt blijft maar toenemen. Daardoor komen, als bijkomend probleem, ook lokale, kleinere, exporteurs klem te zitten. “Vroeger verkocht ik mijn oogst aan een lokaal bedrijf, maar dat is er nu niet meer”, zegt Albert Yao (42), die twee hectares cacaogrond bezit in Daloa. Yao is nu gedwongen zijn oogst voor een grijpstuiver te verkopen aan een tussenpersoon. Hij zou graag willen verkopen aan de wereldmarkt, maar daar moet hij een keurmerk voor hebben. “En dat heb ik niet. Ik kan het niet betalen”, zegt hij.

Vicieuze cirkel

Keurmerken zijn duur omdat ze gebaseerd zijn op vooronderzoek en een audit (controle). Dat kost soms wel duizenden euro’s. Voor de coöperaties is dat makkelijk te dragen, want daar worden de kosten over enkele duizenden boeren verdeeld. Bovendien schieten exporteurs het bedrag vaak voor. Maar kleine boeren zoals Yao kunnen van zulke bedragen alleen maar dromen.

Kleine boeren kunnen ook vaak niet het hele jaar door bedrijf voeren. Ze zijn afhankelijk van seizoensarbeid, het inhuren van tijdelijke landarbeiders voor de oogst. De minimumlooneisen die de keurmerken stellen, gelden ook voor seizoensarbeid – alweer een eis waar kleine boeren, vaak niet meer dan familiebedrijven, onmogelijk aan kunnen voldoen. Ook eisen zoals een verbod op kinderarbeid en op bepaalde bestrijdingsmiddelen zijn heel pittig voor de gemiddelde dorpsplantage.

Zo zitten boeren als Albert Yao nu gevangen in een vicieuze cirkel: hoe verder het gewenste keurmerk buiten zijn bereik is, hoe armer zij worden door de toenemende competitie met de coöperaties, en door de gedwongen uitverkoop van oogsten aan tussenpersonen. Daardoor kunnen zij hun (seizoens-) arbeiders nog minder betalen en zijn ze gedwongen hun kinderen in het bedrijf in te schakelen. “Uiteindelijk”, zegt Albert Yao, “zal ik me gedwongen zien mijn land te verkopen aan de coöperaties.” Waar hij en zijn familie dan van moeten leven, weet hij niet.

Op de plantages wordt de vraag of kleinere boeren wel worden geholpen door de trainingsprojecten die de keurmerken uitvoeren, vaak nog negatief beantwoord. “Er zijn Farmer Field Schools, waar we opgeleid worden in teelttechnieken”, zegt Kassi Appia, cacaoboer in Yakassé Attobrou. “Maar ik ben er maar twee keer geweest. De school is 40 kilometer van mijn plantage. En ik heb geen eigen vervoer.” Andere boeren in de regio spreken geen Frans, de voertaal op de scholen.

De weg vanuit de cacaoregio Agneby naar de volgende stad Gagnoa is zo mogelijk nog slechter dan de weg van Abidjan naar Agneby. De passagiers van de minibus schreeuwen naar de chauffeur als hij zijn busje met hoge snelheid over en door de gaten stuurt. De chauffeur kaatst de bal terug. “Klaag niet, want nu zitten we nog in de droge tijd. In de regentijd zijn jullie dorpen van de buitenwereld afgesneden, en rotten de caccaobonen weg in de voorraadschuren. Als je nog steeds ontevreden bent, ga dan maar klagen bij de regering en de cacao-groothandelaren.” De passagiers barsten in gelach uit.

Foto’s: James Mollison

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons