De kleding wordt duur betaald

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

 

Bangladesh is de kiloknaller van de kledingindustrie. Maar er gebeuren veel ongelukken in deze bedrijfstak. Waarom is het maken van T-shirts en truien in dit land zo riskant? Voor het antwoord reisde OneWorld naar Bangladesh. Toen kort na deze reis het Rana Plaza-gebouw instortte, werd die vraag des te urgenter. Net als: wat doen westerse merken voor de werknemers die hun kleding voor een spotprijs in elkaar zetten?

Op 24 april, precies vijf maanden na de Tazreenbrand op 24 november vorig jaar, voltrok zich de grootste ramp ooit in de kledingindustrie. Toen stortte het Rana Plaza-gebouw even ten westen van hoofdstad Dhaka in. Gevolg: waarschijnlijk 1100 doden en honderden gewonden. Kort daarvoor was OneWorld in Bangladesh om, mede naar aanleiding van de Tazreenbrand, met 112 dodelijke slachtoffers, uit te zoeken waarom de kledingindustrie zo’n riskante sector is om in te werken. De ramp van Rana Plaza maakte de vraag nog urgenter: hoe kan het dat een bedrijfstak die van levensbelang is voor de economie en de ontwikkeling van Bangladesh, zó wordt geteisterd door branden en instortingen?

Goedkoop en gevaarlijk
De kledingindustrie is de kurk waarop Bangladesh drijft. De sector tekent voor 17 procent van het nationale inkomen en voor ruim 78 procent van de totale export. Daarvan wordt 56 procent naar Europa uitgevoerd, en 26 procent naar de VS. Totale waarde: 11,5 miljard euro. Ook verschaft de bedrijfstak werk aan zeker 3,7 miljoen mensen, van wie 70 procent vrouwen, in de ca. 5000 kledingfabrieken en -ateliers rond steden als Dhaka en Chittagong.
Bangladesh is na China de tweede kledingleverancier. Onderzoeksbureau McKinsey voorspelt dat het land nog dit jaar China voorbij zal streven, en ook dat de kledingindustrie in 2015 in omvang is verdubbeld, en bijna verdriedubbeld in 2020. Bangladesh heeft een sterke concurrentiepositie doordat het spotgoedkoop en snel produceert.

De ruggengraat van de Bengaalse economie blijkt steeds weer een gevaarlijke werkomgeving te zijn: naast de recente rampen bij de Tazreen-fabriek en het Rana Plaza-gebouw kwamen tussen 2006 en 2009 volgens de brandweer 414 kledingarbeiders om in tenminste 213 fabrieksbranden. Sinds 2009 vielen minstens 165 dodelijke slachtoffers bij fabrieken die produceerden voor de internationale markt. En in de eerste twee maanden van dit jaar raakten bij branden en bedrijfsongelukken zeker 591 mensen gewond en verloren afgelopen januari acht mensen bij Smart Export Garments het leven.
Ook in de maand mei ontstonden meerdere branden waarbij tenminste acht mensen zijn omgekomen.

Bronnen: Bangladesh Knitwear Manufacturers & Exporters Association (BKMEA), Bron: Bangladesh’s Ready-Made Garments Landscape: The Challenge of Growth (dec 2012), Fatal Fashion van SOMO, Clean Clothes Campaign

Voorste linies
Als president van de in 1984 opgerichte National Garment Workers Federation spant Amirul Haque Amin zich al zo’n jaar of twintig in voor betere werkomstandigheden en lonen van de kledingarbeiders. In de kleine werkruimte in het centrum van Dhaka, pal naast een drinkwaterfabriekje, hangen meerdere foto’s van demonstrerende kledingwerkers, met vai, kameraad, Amin altijd in de voorste linies achter het spandoek. Terwijl de ventilator aan het plafond zoeft, de elektriciteit af en toe uitvalt, vertelt de vakbondsman bij een glaasje thee dat de Tazreen-brand de regering in ieder geval wel heeft wakker geschud. “Het ministerie van Arbeid beloofde actie en de brandweer kwam spreken in het parlement. Er is wel meer bewustzijn gekomen, maar de problemen zijn daarmee niet opgelost.”

Wankele panden
Die problemen ontstonden toen de bedrijfstak vanaf 1980 snel begon te groeien. Op dat moment waren er ongeveer dertig kledingfabrieken en een kleine groep ambachtelijke kleermakers. Zij zagen grote mogelijkheden voor de jonge bedrijfstak. Maar vanaf het begin waren er misstanden en corruptie, vertelt Amin. “Doordat meer inkopers uit Europa en de Verenigde Staten hier wilden laten produceren, roken steeds meer ondernemers hun kans en begonnen gebouwen die daar niet altijd geschikt voor waren, om te bouwen tot werkplaatsen waar ze T-shirts, blouses en andere kledingstukken konden laten maken. Of ze lieten op een bestaand pand illegaal een paar verdiepingen zetten. Gevolg: wankele gebouwen zonder deugdelijke elektriciteit, duidelijk zichtbare nooduitgangen en functionerende brandblussers. Voor achter de naaimachines trokken ze goedkope werkkrachten aan: jonge vrouwen, vaak van het platteland en zonder opleiding.”
Aan de wetgeving ligt het niet, stelt Amin. Bangladesh heeft in 2006 een nieuwe Labour Act aangenomen, en verder zijn er genoeg duidelijke regels. “Maar niemand houdt zich eraan.”

 

Leefbaar loon
Met ca. 24 eurocent per uur zijn de Bengaalse kledingwerkers de laagst betaalde werkkrachten ter wereld. Daarnaast maken zij vaak werkdagen van 11 tot 14 uur. Doordat kledingmerken in hun winkels steeds vaker van collectie wisselen, is de werkdruk hoog, en moeten mensen soms zeven dagen in de week werken.

Het gemiddelde salaris van € 30,- per maand is geen leefbaar loon. Alleen al de (laatste tijd snel gestegen) maandhuur bedraagt al gauw 2000 Taka (20 euro). Een leefbaar loon, waarbij mensen behalve huur, eten, vervoer, onderwijs en andere eerste levensbehoeften kunnen betalen en dan nog iets overhouden voor ontspanning of sparen, komt uit op € 48,-.

In Azië werken vakbondsleiders en arbeidsactivisten over de grenzen heen samen om het probleem van de te lage lonen in Aziatische landen aan te pakken. Deze Asian Floor Wage-campagne móet wel internationaal worden gevoerd, want als de lonen in één land stijgen, verhuizen kledingmerken hun productie vaak naar landen waar de lonen wél laag blijven – de explosieve groei van de kledingindustrie in Bangladesh bewijst dat.

Zwijggeld
Natuurlijk moeten kledingateliers officieel voldoen aan de regels voor brandveiligheid en voor gezonde werkplekken, en is het de bedoeling dat zij regelmatig worden geïnspecteerd. Maar inspecties, ook audits genoemd, stellen weinig voor, is Amins ervaring. “Met ongeveer dertig inspecteurs op ruim 5000 fabrieken richt je weinig uit. Daarbij zijn sommigen in dienst van het te inspecteren bedrijf, of ze kondigen van tevoren hun komst aan, zodat fabriekseigenaren snel werkruimtes, al of niet tijdelijk, op orde kunnen laten brengen. En dan heb je nog managers die een inspecteur zwijggeld aanbieden.” De regering zou strenger op de naleving van regels moeten toezien. “Maar hoe doe je dat”, vraagt Amin zich af, “als zeker 29 van de 300 parlementsleden zelf eigenaar is van een of meerdere kledingfabrieken, en er 60 een vader, broer of oom hebben die in de business zit?”

Schulden
Allereerst moeten zij voldoende smartengeld en andere financiële steun krijgen, stelt Amin. “Maar als vakbond worden wij in deze kwestie omzeild.” De donkere huid van de vakbondsleider kleurt een tint dieper: “Er moet nú een comité komen waarin alle partijen – regering, fabriekseigenaren, vakbonden, werknemers en westerse kledingbedrijven – samenwerken om mensen fatsoenlijk te compenseren. We weten dat sommigen slachtoffers al wel een eerste toelage hebben ontvangen, maar sommige nabestaanden van niet-geïdentificeerde slachtoffers hebben tot nog toe niets gekregen, en mensen die arbeidsongeschikt zijn geraakt worden niet doorbetaald. Zij moeten zich in de schulden steken om te overleven.”
In het airconditioned kantoor met uitzicht over het noorden van Dhaka verzekert algemeen secretaris Ehsan Ul Fattah dat werkgeversvereniging BGMEA veel tijd heeft gestoken in het afwikkelen van de compensatie voor de getroffenen van Tazreen. Ook wil de vereniging van kledingfabrikanten graag gezegd hebben dat de salarissen wel degelijk zijn gestegen de afgelopen jaren. Maar de straat spreekt een andere taal, gezien de vele demonstraties van de afgelopen tijd overal in het land waarbij kledingarbeiders betere betaling eisen. De algemeen secretaris spreidt zijn armen op de vraag waarom er geen beter loon in zit voor deze werknemers: “Weet u, deze mensen hadden voordat ze werk vonden in deze sector helemaal niets. Wat ze nu doen is voor hen het verschil tussen iets en niets.”

Compensatie
Het is moeilijk na te gaan of alle slachtoffers en nabestaanden van de Tazreen-brand zijn gecompenseerd. Vakbonden, werkgeversvereniging en regering spreken elkaar daarin tegen. Overlevenden van Rana Plaza krijgen inmiddels wel salaris doorbetaald. De ILO, International Labour Organization beveelt aan dat werkgevers een nationaal fonds voor gewonde werknemers en nabestaanden opzetten, waarin fabrikanten geld storten en dat fungeert als een vorm van verzekering voor arbeiders. De regering-Hasina van Bangladesh heeft geen compensatieplan of een registratiesysteem voor compensatiebetalingen.

Voor compensatie van werknemers betalen de kledingmerken (45%), de fabrikanten (28%), de werkgeversvereniging BGMEA (18%) en de regering (9%).

Op 15 april vond in Genève een bijeenkomst plaats om het compensatieplan voor Tazreen ter waarde van 5,7 miljoen US$ te bespreken. C&A was daarbij ook aanwezig. Het compensatieplan, opgezet door IndustriALL en vakbonden in Bangladesh, krijgt steun van internationale ontwikkelingsorganisaties. Het plan is gebaseerd op compensatieregelingen bij eerdere branden, zoals die bij That’s It Sportswear in 2010, een fabriek die produceerde voor Gap en andere Amerikaanse merken. Het plan werd ook gevolgd bij de uitbetaling na de brand bij Smart Export Garments in januari dit jaar. De details van het plan worden uitgewerkt tijdens een volgende bijeenkomst in Dhaka.

Spotprijs
Wat doen westerse inkopers van hun kant voor verbetering van het lot van de naaisters, strijkers en stomers, die hun producten voor een spotprijs in elkaar zetten? Kledingmerken C&A, WE en G-Star zeggen zich op verschillende manieren in te spannen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden. Het dan om het instellen van sociale standaarden bij leveranciers, het controleren van de naleving daarvan, kennis- en trainingsprogramma's uitvoeren en samen met de leveranciers verbeterprogramma's opstellen. De merken werken daarin samen met internationale organisaties als Business Social Compliance Initiative (BSCI), Social Accountability, Solidaridad of MADE-BY. Voor onafhankelijke controles in kledingfabrieken nemen zij instanties als SOCAM, Intertek, SGS in de arm.
Mvo-topman van C&A Philip Chamberlain meldt via de mail dat de controles op brandveiligheid uitgevoerd worden door een extern bureau: "De controleurs zijn al onderweg naar de productie-eenheden van onze lokale toeleveranciers. De eerste resultaten daarvan liggen nu bij een nieuw opgericht team Duurzame Toeleveringsketen. Als een fabriek de verbeterpunten die zijn vastgesteld niet kan of wil uitvoeren, dan brengen we de productie elders onder totdat de fabriek wél aan de veiligheidseisen voldoet."
MVO-manager Marijke Willemsen van WE vertelt over de telefoon dat het bedrijf naar aanleiding van de Tazreen-brand zijn leveranciers heeft aangeschreven op verbeterpunten: “Onze kwaliteitscontroleurs zijn onze ogen en oren in Bangladesh; zij onderzoeken de fabrieken. Dat regelen we via onze kantoren in Thailand en Hongkong.” Een audit is en blijft een momentopname, waarbij we afhankelijk zijn van het management ter plaatse, aldus Willemsen. "Daarom willen wij ons ook meer gaan richten op het trainen en informeren van de mensen op de werkvloer. Hierin onderzoeken we of we kunnen samenwerken met andere kledingmerken en brancheorganisaties.”

Kans
G-Star heeft een eigen team in Dhaka, dat “focust op kwaliteit en naleving van onze standaarden op het gebied van chemicaliën en onze sociale en milieustandaarden”, mailt manager Corporate Responsibility Frouke Bruinsma. En ook G-Star vindt samenwerking met merken, leveranciers en overheden “cruciaal voor structurele verbetering van de veiligheid in de kledingsector. G-Star heeft zich publiekelijk gecommitteerd aan het ondersteunen van het akkoord inzake brand- en gebouwveiligheid in Bangladesh.”
Deze bedrijven willen dus best samenwerken voor een betere industrie in Bangladesh, maar hanteren vaak nog een eigen systeem van audits ofwel bedrijfsinspecties. Zoals vakbondsleider Ameen al schetste blijken audits lang niet altijd te werken. Maar een kans om op dit vlak de handen internationaal ineen te slaan biedt de Bangladesh Fire and Safety Building Agreement. Deze overeenkomst om kledingfabrieken waarlijk onafhankelijk en beter te gaan controleren en de resultaten openbaar te maken, stelden vakbonden en (internationale) arbeidsrechtenorganisaties meteen na de Tazreen-brand op. Tot nog toe hebben Calvin Klein, PVH (eigenaar van Tommy Hilfiger) en het Duitse merk Tchibo deze overeenkomst ondertekend. C&A heeft tot nog toe de overeenkomst niet getekend.

Concreet plan
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Lilianne Ploumen laat vanuit China (waar zij in mei op bezoek was) weten dat alle betrokkenen verantwoordelijkheid moeten nemen voor (brand)veiligheid, en ook voor uitbetaling van schadevergoeding, een beter loon, een reëel aantal werkuren en de gezondheid van werknemers. “Autoriteiten in Bangladesh moeten meer aandacht hebben voor veiligheid en werkomstandigheden in de kledingfabrieken, maar van hieruit moeten wij ook onze verantwoordelijkheid nemen. Ik ga opnieuw met de Nederlandse textielsector, ngo’s en vakbonden in gesprek en verwacht deze zomer een concreet plan van aanpak van de textielsector met meetbare doelen.”

Geduld en volharding
Zo eenvoudig is het opstellen van dit plan, dat op 20 juni aan de minister wordt aangeboden, nog niet, zegt Jef Wintermans van MODINT, dat met CBW-MITEX en VGT ¬de Nederlandse textiel- en kledingsector vertegenwoordigt. “BSCI en SA8000 vinden zichzelf onafhankelijk, en grootwinkelbedrijven in Europa en de VS willen dat toeleveranciers en fabrieken volgens die criteria werken. Controleer dat maar eens! Een van de problemen is dat je productie wel, maar verantwoordelijkheid niet kunt uitbesteden. Bovendien is het vooral belangrijk wat er gebeurt op basis van controles. Hoe pak je tekortkomingen aan? Structurele problemen vergen structurele aanpassingen, en dat vereist samenwerking met belanghebbenden in de hele wereld. Dat gebeurt ook wel, bijvoorbeeld via de International Apparel Federation. Maar dan nog is veel volharding en geduld nodig om cultuurverschillen te overbruggen en tegenstellingen in belangen te neutraliseren.”

Marije Willemsen van WE weet nog een reden waarom de praktijk weerbarstig is: “Onderzoek naar kwaliteit, duurzaamheid en prijs wijst uit dat consumenten de prijs op nummer één zetten. De burger zegt nee tegen onder slechte omstandigheden geproduceerde kleren, maar wil wél zo goedkoop mogelijk inkopen.”

Foto: Asitimes

 

 

 

 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons