Het was 2011, ik had net mijn vwo-diploma behaald, en had besloten een tussenjaar te nemen. Zo belandden mijn toenmalige vriend – hij had een Nigeriaans-Congolees-Sierra Leoonse achtergrond, maar was in hetzelfde Zeeuwse dorpje als ik opgegroeid – en ik een paar weken later in een piepklein dorpje op het platteland van Malawi. Het ‘werk’ dat ik deed haalde geen zier uit en was er vooral op gericht me een goed gevoel over mezelf te geven, maar mijn liefde voor het continent was aangewakkerd.
En dus vertrok ik in 2013 – ik studeerde inmiddels Afrikaanse Talen en Culturen – voor een maand naar Oeganda, om vrijwilligerswerk te doen in een kindertehuis. Het tehuis werd aangestuurd door een Belgisch echtpaar. Ik ontmoette de kinderen, sloot ze in mijn hart, en zat die eerste maand zonder obstakels uit. Achteraf gezien logisch: ik was er maar kort, te kort om een kritische blik op de gang van zaken te kunnen werpen.
Ondoorzichtige financiën
Twee jaar later vertrok ik voor de tweede keer naar Oeganda. Wederom ging ik aan de slag bij hetzelfde tehuis. Al voor mijn aankomst waren me via (ex-)vrijwilligers en (ex-)medewerkers verhalen ter ore gekomen die me niet lekker zaten. Zo zou het Belgische echtpaar weigeren hun financiële jaaroverzichten publiek te maken, terwijl ze ogenschijnlijk continu op vakantie waren, in een landhuis woonden waar ze op hun wenken bediend werden door personeel, en ondertussen volhielden dat er geen geld zou zijn om de (vaak zwaar getraumatiseerde) kinderen in het tehuis counseling en therapie te bieden.
“
'Hoe heet deze ook alweer?', werd mij regelmatig gevraagd
Ondertussen nam het tehuis meer en meer kinderen aan. Zoveel, dat de Belgische ‘mama’ hun namen vaak niet eens meer onthouden kon. “Hoe heet deze ook alweer?”, werd mij regelmatig gevraagd.
Inmiddels ontdekte ik ook dat veel van de kinderen die permanent in het tehuis verbleven nog één of beide ouders hadden, of in ieder geval naaste familie die bereid was voor ze te zorgen. Naarmate ik meer tijd bij de ngo doorbracht en de kinderen me leerden vertrouwden, werden me steeds vaker vragen gesteld als: “Auntie Charlotte, why can’t I go home? My mother is waiting for me.”
“
De kinderen vroegen: 'Why can't I go home? My mother is waiting for me'
Ieder kind in het tehuis had tenminste drie ‘sponsors’. Sponsors kwamen vaak via via met het tehuis in aanraking, en meldden zich via de website aan. Vervolgens maakten ze een maandelijks geldbedrag over, in ruil waarvoor ze eens in de zoveel tijd een update over hun ‘sponsorkind’ ontvingen. Wat de sponsors niet hoorden, was dat er niet zelden kinderen uit het tehuis verdwenen. Ze liepen weg, verkozen een leven op straat boven het leven bij ons. De ngo streek zo donaties op voor kinderen die het tehuis al maanden geleden hadden verlaten.
“
Hoe jonger het kind, hoe schattiger de foto's – en dus hoe meer donaties
Als zulke incidenten zich voordeden, stelde ik vragen bij de directie. Ook andere mondige werknemers stelden vragen die als hinderlijk werden ervaren. Standaard werd er ontwijkend op ons gereageerd, zonder dat we ooit een bevredigend antwoord kregen.
Waarom doen malafide tehuizen – niet alleen deze ngo – zo hun best om kinderen bij zich te houden, in plaats van waar mogelijk onder te brengen in een gezinssituatie? Het antwoord is even simpel als cynisch: omdat kinderen, zeker als ze jong zijn, geld in het laatje brengen. Hoe jonger het kind, hoe schattiger de foto’s op de social mediakanalen, hoe meer sponsors – en dus hoe meer donaties.
Kwetsbare gezondheid
In een recalcitrante bui hoorde ik de Belgische ‘mama’ eens zeggen: “Die kinderen kunnen me gestolen worden, maar dat geld hè…” Inmiddels – ik was inmiddels zo’n twee maanden in Oeganda – waren mijn twijfels over de goede bedoelingen van haar en haar echtgenoot al zo groot dat ik overwoog te vertrekken, maar dat is lastig wanneer je zo in het welzijn van de kinderen geïnvesteerd hebt. En dus bleef ik. Maar ik maakte me grote zorgen over hun lichamelijke – en later ook psychische – gezondheid. Iedere dag kregen ze hetzelfde te eten: ugali (een weinig voedzame maïspap) of een beetje rijst, met wat groenten en vrijwel nooit vlees of vis.
“
De Belgische 'mama' zei: 'Die kinderen kunnen me gestolen worden, maar dat geld hè…'
De meeste kinderen die bij deze ngo verbleven waren ex-straatkinderen, en waren op jonge leeftijd in aanraking gekomen met seksueel misbruik. Het is niet moeilijk te bedenken dat zulke kinderen intensieve counseling nodig hebben, maar daar ‘was geen geld voor’. Maar het werd nog erger. In het begin van 2015 ontdekten de Oegandese verzorgsters in het tehuis dat de baby’s binnen het project steeds paniekeriger werden tijdens het verschonen van hun luiers. Dit deed de nodige alarmbellen rinkelen. Niet lang daarna werd een aantal pre-puberale jongetjes in het tehuis op heterdaad betrapt terwijl ze de baby’s seksueel misbruikten.
Dood door schuld
Weer stapten we op de directie af. “We zijn hiervan op de hoogte”, verklaarden de Belgen. “We hebben met de jongens gepraat en ze zullen het niet meer doen.” Ondertussen lieten de werknemers ons weten dat het misbruik ongestoord doorging. Kort daarna nam ik contact op met de politie, maar mijn grootste angst werd werkelijkheid: omdat de Belgische directie de autoriteiten hier stelselmatig omkochten, had ik geen poot om op te staan.
Dit was precies de reden dat ze al die jaren ongegeneerd hun gang konden gaan, terwijl ze de vergunningen voor het runnen van een weeshuis niet eens op orde hadden. De meeste medewerkers waren hierna te angstig om nogmaals hun mond open te trekken. Ze waren bang hun baan te verliezen – en de banen liggen in Oeganda al niet voor het oprapen. Ik overwoog uiteraard het project voorgoed achter me te laten, maar deed dat niet. Waarom? Omdat het lot van de kinderen me te na aan het hart lag. En dus bleef ik, ondertussen hopend een plan te kunnen maken waardoor het misbruik wél zou stoppen, en de ngo zou sluiten.
In het tehuis woonde een meisje dat hiv had, en hier medicatie voor slikte. De andere kinderen waren op de hoogte en pestten haar genadeloos. Meerdere werknemers probeerden hierover het gesprek aan te gaan met de directie. “Voor therapie is geen geld”, werd opnieuw verteld. Het meisje had ondertussen een doodswens ontwikkeld en weigerde haar medicatie nog langer in te nemen.
“
In Nederland zou het echtpaar zijn aangeklaagd voor dood door schuld
Kort daarna overleed ze. In Nederland zou het Belgische echtpaar hoogstwaarschijnlijk aangeklaagd worden voor dood door schuld. In Oeganda ontvingen de twee, door alle meelijwekkende posts die ze over haar overlijden op Facebook plaatsten, alleen maar meer donaties. Vanuit Nederland en België, maar ook vanuit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.
Onderzoek leverde nog niets op
De druppel was voor mij het moment waarop een jonge, alleenstaande moeder zich bij het tehuis meldde, met in haar armen een baby. “Ik beschik momenteel niet over het geld om voor mijn dochter te kunnen zorgen”, zei ze. “Kan ze een tijdje bij jullie verblijven, tot ik mijn zaakjes weer op orde heb?” De Belgen gingen akkoord.
Na een paar maanden kreeg ik te horen dat de moeder was teruggekomen, en om haar dochter had gevraagd. “Nee”, had de Belgische gezegd, “zij is nu onze dochter.” En daarmee was de kous af. De biologische moeder beschikte niet over een geboorteakte, had geen bewijs om aan te tonen dat het om haar kind ging, en alles was mondeling afgesproken. Nu – inmiddels vier jaar later – woont het meisje in kwestie nog altijd bij de Belgen in het tehuis.
Niet veel later vertrok ik. Ik had deze keer zo’n drie maanden in het tehuis gewerkt. Omdat ik lastige vragen stelde werd me door de Belgische directie verweten ‘een spion te zijn’. Een spion waarvóór was me niet duidelijk. De Oegandese overheid? Een organisatie die toezicht houdt op malafide kindertehuizen in Oeganda? Er werd mij duidelijk gemaakt dat mijn bezoekjes niet op prijs gesteld werden.
In de jaren die volgden hebben andere ex-vrijwilligers – met dezelfde ervaringen – en ik bij meerdere Nederlandse en Vlaamse journalisten ons verhaal gedaan. Vrijwel altijd was er interesse en werd een onderzoek gestart, dat standaard stuk liep op het feit dat Oegandese oud-medewerkers en kinderen die voorheen in het tehuis hadden gezeten niet durfden te praten. En logisch ook. Hun positie is veel kwetsbaarder dan de onze, zij hebben niet de mogelijkheid het land te ontvluchten indien nodig.
Geen uitzondering
Na al deze gruwelen van dichtbij te hebben ervaren, probeerde ik mezelf aanvankelijk wijs te maken dat het hier om een unieke situatie ging. Dat dit soort misstanden – corruptie, seksueel misbruik, verwaarlozing, exploitatie – maar weinig voorkomen. Maar na het project in Oeganda bleef ik soortgelijke verhalen horen en zien in andere tehuizen die ik bezocht. Die bezocht ik stiekem om mezelf ervan te overtuigen dat het in andere tehuizen wél goed geregeld was, maar vaak kwam ik van een koude kermis thuis. In een ander, door Nederlanders gerund, Oegandees kindertehuis werkte een vriendin, die er getuige van was hoe de Nederlandse directeur houten stokken kapot sloeg op de ruggen van Oegandese kleuters. Het angstzweet stond de kinderen op het voorhoofd telkens wanneer hun ‘papa’ de ruimte betrad.
“
Het is ontzettend problematisch dat ongekwalificeerde vrijwilligers toegang krijgen tot getraumatiseerde kinderen
Er bestaan zo veel verhalen van Keniaanse en Oegandese kinderen die voor grote sommen geld naar het buitenland verhandeld en daar geadopteerd werden. Talloze voorbeelden van westerlingen die vaak met ogenschijnlijk goede intenties (vaak vanuit een christelijk oogpunt) een kindertehuis starten, zoals het Nederlandse echtpaar dat ik eerder noemde, maar gaandeweg een messiascomplex ontwikkelden, en niet meer vatbaar zijn voor constructief commentaar. Of erger nog, pedoseksuelen die Nederland verruilen voor een land in de
global south, en zonder enige regulering
een weeshuis te openen. En al die ‘wezen’, die beter af zouden zijn bij naaste familie of een pleeggezin in het land van herkomst, maar vanwege financieel gewin binnen de vier muren van het ‘weeshuis’ gehouden worden.
Het is bovendien ontzettend problematisch dat ongeschoolde, ongekwalificeerde vrijwilligers
toegang krijgen tot kwetsbare en vaak erg getraumatiseerde kinderen. Want ook
de ernstige hechtingsproblematiek die door deze industrie ontstaat en in stand gehouden wordt, is een groot issue.
Ik heb in de afgelopen jaren, van 2011 tot nu, weinig tehuizen bezocht waar ik geen slecht gevoel bij kreeg. De uitzonderingen waren meestal projecten gerund door mensen uit het land zelf, waar geen overdaad aan kinderen binnengehaald werd. En waar met man en macht gezocht werd naar naasten die bereid waren de zorg op zich te nemen. Institutionalisering in een tehuis of adoptie naar het buitenland moeten in het belang van het kind pas een laatste redmiddel zijn.
Mensen vragen me vaak wat ik jongeren die vrijwilligerswerk in een tehuis willen doen zou adviseren. Mijn advies is: ga niet. Ondersteun liever een lokaal opgezet project – en dat kan ook in de vorm van een donatie – dat gerund wordt door mensen die eerder in een soortgelijke situatie hebben gezeten als de kinderen die ze ondersteunen.
Gelukkig erkennen de overheden in de landen waar deze misstanden plaatsvinden steeds vaker welke schadelijke gevolgen het weeshuistoerisme heeft. Zo zijn in Rwanda inmiddels meer dan de helft van de kindertehuizen gesloten, en Ghana sloot er de afgelopen jaren meer dan honderd. De Oegandese overheid publiceerde vorig jaar een lijst van bijna zeshonderd tehuizen die illegaal opereerden, en op termijn gesloten gaan worden. Ook het tehuis uit dit artikel staat op de lijst, maar is helaas nog altijd open. De Oegandese autoriteiten nemen hun taak serieus, maar de omvang van dit probleem is simpelweg te groot.
Charlotte Simons hoopt de komende maanden verder te gaan met het onderzoek dat zij met andere ex-vrijwilligers gestart is naar het project in Oeganda. Hun doel is deze ngo te sluiten, en ze hopen dan ook dat al het bewijs eindelijk de druppel zal zijn die de emmer doet overlopen. “Op het moment dat we al het bewijs rond hebben en de laatste ex-werknemers, ex-vrijwilligers en kinderen die voorheen in dit tehuis woonden ervan hebben kunnen overtuigen hun verhaal voor zover mogelijk anoniem te doen, zijn we van plan de naam van het tehuis naar buiten te brengen. Tot die tijd wil ik niet riskeren dat ik of andere betrokkenen, die vaak een stuk kwetsbaarder zijn, aangeklaagd worden voor smaad.”