Het was een opmerkelijke vergelijking, die het Amsterdamse gemeenteraadslid Anke Bakker (PvdD) eind september trok: was de objectivering van dieren in stadsdierentuin Artis niet vergelijkbaar met de objectivering van mensen uit koloniën die in Europa in ‘mensentuinen’ werden tentoongesteld? Het leidde tot ongenoegen van Bakkers onafhankelijke collega-raadslid Carla Kabamba (Lijst Kabamba), die de behandeling van dieren niet vergelijkbaar vond met de erbarmelijke omstandigheden in de mensentuinen.
Discriminatie op basis van soort wordt ‘speciësisme’ genoemd (soms: soortisme). De vergelijking tussen speciësisme en racisme wordt vaker getrokken, zowel in academische als activistische kringen, in discussies over dierenrechten, mensenrechten en kolonialisme. Wij weten dat racisme en speciësisme in samenhang bestreden kunnen worden, maar daarvoor is het allereerst belangrijk te begrijpen waar de vergelijking vandaan komt, en waar die (niet) opgaat.
Ook Nederland kende mensentuinen
Een van de laatste mensentuinen was te vinden in België, waar tot 1958 gekoloniseerde mensen als objecten werden tentoongesteld. Vanuit het toenmalige Belgisch-Congo werden Congolese mensen overgevlogen om in nagebouwde ‘Congolese dorpen’ te leven. Het was een schouwspel dat veel Congolezen fataal werd; ze stierven door de miserabele omstandigheden waarin ze werden ondergebracht.
Ook in Amsterdam, Arnhem en Rotterdam werden mensen uit Suriname, Indonesië en Senegal tentoongesteld in nagebouwde dorpen om hun ‘traditionele levensstijl’ te tonen aan het moederlandse publiek. Gemeenteraadslid Bakker betoogt dat het opsluiten en exposeren van mensen, zoals nu bij dieren gebeurt, werd gedaan onder het mom van ‘educatie’. Toen voor de inwoners van het moederland, nu voor alle mensen.
De vergelijking gaat niet zomaar op. Mensentuinen zijn pijnlijke voorbeelden van hoe koloniale, westerse denkwijzen over ‘exotische’ volkeren tot ver in de twintigste eeuw voortleefden. Raadslid Kabamba neemt er dan ook aanstoot aan: ‘Het vergelijken van Zwarte lichamen met dieren is op zijn zachtst gezegd zeer onwetend, en op zijn hardst gezegd mensonterend.’
Vergelijkingen met de Holocaust en slavernij
In discussies over hoe dierenbevrijding en antiracisme zich tot elkaar verhouden, wordt vaak een fundamentele kwestie op tafel gelegd: wie geldt als ‘mens’, en moeten we überhaupt de dominante betekenis die we geven aan ‘mens’ in stand willen houden? Bakkers partij, de PvdD, vindt van niet, en spreekt dan ook steevast van ‘de mens en andere dieren’. Kabamba bepleit juist dat het essentieel is om de menselijkheid van gekoloniseerden en tot slaaf gemaakten te erkennen. Hoe komen beide raadsleden tot deze tegenovergestelde perspectieven?
Bakkers vergelijking van geweld tegen gemarginaliseerde mensen met dierenleed past in een tendens die je vaker onder (witte) voorvechters van dierenbevrijding ziet. Met zulke vergelijkingen proberen mensen gewicht te geven aan het leed van dieren in gevangenschap, door aansluiting te zoeken bij de morele verontwaardiging over praktijken die (in theorie) wél worden afgekeurd. Hoogleraar sociale psychologie Roos Vonk schreef in 2017 in NRC een betoog waarin zij de behandeling van dieren in de bio-industrie vergelijkt met de Holocaust. Een ander voorbeeld is de (retorische) vraag of dieren ‘de slaven van de 21ste eeuw’ zijn, door Sjoerdje van Heerden en Meindert Fennema in de Groene Amsterdammer (2009). En na de officiële excuses voor de slavernij vroeg Aisha Dutrieux zich in januari 2023 in de Volkskrant af ‘wanneer we excuses gaan maken aan de dieren’.
Zij zijn lang niet de eersten die zulke vergelijkingen trekken. Onder dierenrechtenactivisten wordt Peter Singers theoretisering van speciësisme erg gewaardeerd. In zijn baanbrekende boek Animal Liberation (1975) stelt hij dat mensen hun eigen belangen bóven die van andere diersoorten stellen, enkel omdat die andere soorten geen mensen zijn. Hij trekt de vergelijking tussen seksisme en racisme, waarbij de dominante gender- of raciale groep haar eigen belangen ook meer gewicht toekent. Het probleem is volgens veel voorvechters van dierenrechten dus dat het gangbare perspectief is dat mensen hun eigen soort als superieur beschouwen.
Singer heeft in zijn carrière de nodige kritiek gehad, bijvoorbeeld vanwege zijn validisme. Een veelgehoorde kritiek op zijn definitie van speciësisme is dat die de specifieke aard van verschillende vormen van onderdrukking (zoals racisme en seksisme) niet erkent. Door alleen te focussen op de gelijkenis tussen speciësisme en racisme, is er weinig tot geen ruimte voor de erkenning van de specifieke sociaal-politieke context waarin racisme verweven is geraakt met slavernij, kolonialisme en ontmenselijking.
In plaats daarvan gaan dierenrechtenactivisten die de vergelijking met racisme maken, voorbij aan de specifieke gevolgen van racisme in de geschiedenis én het heden. Ze zetten het leed van geracialiseerde mensen slechts in om het leed van een andere groep, in dit geval dieren, te illustreren. Gereduceerd worden tot een gebruiksvoorwerp, al dan niet metaforisch, is de letterlijke betekenis van dehumanisering, of zelfs ‘verdinglijking’, zoals de Frans-Caribische filosoof en schrijver Aimé Césaire het noemde.
Dat verklaart waarom raadslid Kabamba bezwaar maakte tegen de vergelijking van haar collega. Zij benadrukte dat Zwarte mensen en andere geracialiseerde groepen door de eeuwen heen gedehumaniseerd zijn, waardoor hun lichamen straffeloos blootgesteld konden worden aan brute vormen van geweld, uitbuiting, en uitroeiing. Dat is vandaag de dag minder expliciet, maar structureel is er weinig veranderd. Etnisch profileren, politiegeweld en het toeslagenschandaal, dat vooral mensen met een migratieachtergrond trof, onderstrepen dit alleen maar.
Wie ‘mens’ is, is niet vanzelfsprekend
Wie gerekend wordt tot de categorie mens, krijgt toegang tot sociale, politieke, en economische rechten die letterlijk het verschil kunnen maken tussen leven en dood. Het onttronen van de mens, zoals door veel dierenrechtenactivisten wordt bepleit, is dan ook niet iets wat iedereen met hetzelfde gemak kan doen. Betekent dit dan dat racisme en speciësisme op geen enkele manier met elkaar samenhangen?
Het werk van Jamaicaanse filosoof en schrijver Sylvia Wynter vormt een goed beginpunt om anders na te denken over de categorie ‘mens’. Wynter stelt dat die in het Westen gevormd is door een eurocentrische en koloniale logica. Deze versie van de mens erkent alleen bepaalde groepen, die bijvoorbeeld wit, cisgender, mannelijk en van rijke komaf zijn. Andere mensen, en andere invullingen van mens-zijn, werden en worden door dit dominante mensbegrip niet erkend. Ze werden voorgesteld als minderwaardig en onmenselijk en zelfs vernietigd. Opnieuw is de actualiteit niet ver weg: denk aan de omschrijving van Palestijnen als ‘menselijke dieren’, door de Israëlische minister van Defensie, waarmee hij de huidige genocide in Gaza legitimeert.
Wynters analyse helpt inzien dat het idee ‘mens’ niet vanzelfsprekend is, en ook niet enkel een biologisch ‘feit’, maar een ideologische categorie, die gevormd wordt door machtsrelaties. Daarmee sluit Wynters argumentatie aan bij zowel de positie die dierenrechtenactivisten innemen, alsook bij die van antiracismeactivisten. Het stelt beide groepen namelijk in staat om te zien dat het dominante westerse model van menselijkheid niet alleen de onderdrukking van geracialiseerde mensen mogelijk maakt, maar óók de exploitatie van natuur en dieren.
Antiracisme en dierenbevrijding hoeven niet te concurreren
Zakiyyah Iman Jackson, universitair hoofddocent Literatuurwetenschap aan Duke University, bouwt in haar veelgeprezen boek Becoming Human, Matter and Meaning in an Antiblack World voort op Wynters theorie. Jackson laat zien dat de categorie ‘mens’ eigenlijk überhaupt geen veilig toevluchtsoord is voor mensen van kleur. Zij zet uiteen dat de termen ‘ras’ en ‘soort’ innig met elkaar verweven zijn geraakt, waardoor je de twee niet meer los van elkaar kunt zien. Het gevolg is dat antiracisten soms een versie van menselijkheid bepleiten die óók een impliciete structuur van anti-Zwartheid in zich draagt.
De Amerikaanse auteurs en dierenrechtenactivisten Aph en Syl Ko gaan nog een stap verder. Zij verwerpen niet alleen het begrip ‘menselijkheid’, maar omarmen dierlijkheid. Voor hen vertegenwoordigen racisme en speciësisme namelijk verschillende dimensies van hetzelfde onderdrukkingsmechanisme: de classificatie van ‘dierlijk’. In haar boek Racism as Zoological Witchcraft wijst Aph Ko erop dat het ‘dier’ symbool is komen te staan voor minderwaardigheid.
Het idee van dierlijkheid rechtvaardigt dus dat we zowel dieren als mensen die in het verleden en heden nooit volledig als ‘mens’ zijn erkend, als minderwaardig kunnen behandelen. Maar in plaats van ‘menselijkheid’ steeds te benadrukken als schild tegen racisme, pleit Syl Ko ervoor dat we het narratief omdraaien: ‘We’ve reclaimed Blackness, now it’s time to reclaim ‘The Animal’.’ Onderdeel van haar activisme is dan ook een veganistische levensstijl, dat zij ziet als antiracistische daad en uiting van haar Zwarte bewustzijn.
De analyses van Wynter, Jackson en de Ko’s zijn aanknopingspunten om anders na te denken over dierenbevrijding en antiracisme. Als het idee van zowel ‘mens’ als ‘dier’ op de schop gaat, zijn de antiracisme- en dierenbevrijdingsstrijd niet langer elkaars noodzakelijke concurrenten. De onderlinge samenhang tussen onderdrukking door racisme en speciësisme vormt dan juist een startpunt voor nieuwe politieke allianties – in de Amsterdamse raad, en ver daarbuiten.
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand