De meeste mensen demonstreren niet – dat is eigenlijk altijd zo geweest. De ‘Black Lives Matter’-demonstraties in 2020 waren de grootste die de Verenigde Staten ooit hebben gezien: 15 tot 26 miljoen Amerikanen lieten van zich horen – 6 à 10 procent van de bevolking. In 2003 trokken 70.000 mensen naar Amsterdam om te demonstreren tegen de Irak-invasie, maar 80 procent van de Nederlanders was hier dan ook tegen – 0,6 procent van hen kwam opdagen.
Nu overspoelen schrijnende beelden uit Gaza de (sociale) media: tienduizenden Palestijnen zijn omgekomen als gevolg van de Israëlische belegering. Volgens de VN waren in december al 1,9 miljoen Gazanen ontheemd – op een bevolking van 2,2 miljoen – en het Internationaal Gerechtshof sluit niet uit dat Israël genocide pleegt. Uit verschillende peilingen blijkt dat een meerderheid in Nederland een staakt-het-vuren wil, het oneens is met de houding van het kabinet en vindt dat Nederland kritischer moet zijn richting Israël. Toch laat maar een kleine minderheid van hen zich horen bij protestacties, online of in de media. Wat maakt dat mensen zich (niet) uitspreken, en hoe krijgen organisatoren van demonstraties meer mensen op de been?
Thuisblijvers praten het goed
Over de vraag wat mensen drijft om zich uit te spreken tegen onrecht buigen sociologen zich al decennia, en er is niet één gouden regel. In elk geval moeten ‘vraag en aanbod’ zoveel mogelijk aansluiten, zegt Jacquelien van Stekelenburg, hoogleraar Sociale Verandering en Conflict aan de Vrije Universiteit. Mensen moeten sympathiseren met het doel van een actie, weten dat de actie op komst is, en ten slotte ook kunnen én willen deelnemen. Dat laatste blijkt de grootste hobbel: de meeste mensen wíllen simpelweg niet demonstreren.
Ook daarvoor bestaan allerlei verklaringen. Volgens een onderzoek uit 2019, naar politieke betrokkenheid in Brazilië, Hongarije en Nederland, voelen veel mensen zich bijvoorbeeld machteloos, denken ze dat politici toch niet luisteren, of hebben ze het idee dat ze te weinig van politiek afweten. Daar komt ‘cognitieve dissonantie’ bovenop: volgens deze algemene theorie uit de psychologie zijn mensen geneigd om hun gedrag (onbewust) goed te praten, als dat niet strookt met hun opvattingen. Zo kan iemand die nooit heeft gedemonstreerd tegen zichzelf zeggen dat demonstreren ‘toch geen nut heeft’ – dan heb je niets om je schuldig over te voelen.
Al met al is er een grote groep die zegt: ‘Ik ben niet zo’n protesteerder’. “Vooral in Nederland; we hebben geen sterke protestcultuur”, zegt Van Stekelenburg. En een van de belangrijkste voorspellers of iemand de straat op gaat, is wat anderen doen: mensen volgen hun omgeving. Verkeer je al veel in activistische kringen, waarin veel gedemonstreerd wordt en mensen elkaar op de hoogte houden van aankomende acties, dan is de drempel om deel te nemen laag. Hoe verder je daarvan afstaat, hoe kleiner de kans dat je je geroepen voelt om je aan te sluiten, zegt Van Stekelenburg. “Vooral bij politiek gevoelige issues wordt die kloof groter.”
Inspelen op emoties
Maar wat maakt uiteindelijk dat mensen naar het Malieveld trekken? Volgens Van Stekelenburg zijn mensen meer geneigd om te demonstreren als een kwestie héél sterk tegen hun waarde in druist, ze daar sterke emoties bij voelen, zich identificeren met andere demonstranten en geloven dat een actie nut heeft. Al is dat laatste meestal niet doorslaggevend, zeker niet bij mensen die voor het eerst de straat opgaan. “Bij first-timers heeft protesteren vaak een expressief doel: een onderwerp gaat zó sterk tegen hun normen en waarden in, dat ze denken: ik móet de straat op.”
Organisatoren van demonstraties kunnen op dat gevoel inspelen, zegt Martijn Dekker, politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam. Heftige emoties kunnen alle andere redenen om te protesteren versterken. De (vaak ongecensureerde) beelden van bijvoorbeeld Gaza, die op sociale media rondgaan, kunnen daaraan bijdragen, op één voorwaarde, zegt Dekker: “Combineer het met handelingsperspectief. Een bekende tactiek is om een beroep te doen op een soort boosheid of verontwaardiging, en vervolgens duidelijk maken hoe fijn het is om daar iets mee te dóen.”
Daarmee speel je ook in op een soort morele plicht, zegt Dekker. Rondom Gaza is die boodschap duidelijk aanwezig: spreek je uit, zwijgen is instemmen. “Het schuldgevoel dat mensen hierdoor misschien voelen, kán hen in actie brengen – of juist afstoten. Ook hier geldt: combineer het met praktische tips.”
Dagmar Bosma (29) is kunstenaar en een van de organistoren van de sit-ins voor Palestina op NS-stations. Hun actiegroep Sit-in for Palestine NL begon met landelijke sit-ins en verzorgt nu toolkits waarmee lokale actiegroepen in hun eigen stad een sit-in kunnen organiseren – dat gaat goed, maar het is een vrij kleine groep die zulke acties organiseert. Bosma worstelt af en toe ook met de balans tussen motiveren en beschuldigen. “Ik wil niet bestraffend overkomen, maar een béétje inspelen op schuldgevoel kan ook helpen”, zegt hen. “Zeker als je erbij zegt: het is nooit te laat om iets te doen, dit is iets van de lange adem.”
Ook de Palestijnse activist Sara Rachdan (29) verwelkomt iedereen die zich aansluit bij protesten die zij al sinds oktober organiseert samen met een groep activisten. Ze demonstreren bijna dagelijks bij het Amsterdamse centraal station, organiseren wekelijks acties in de hoofdstad of in Den Haag, spreken regelmatig bij de sit-ins. Wat Rachdan niet meer doet: moeite verspillen aan wie zich al vier maanden stil houdt. “Dan heb je je waarschijnlijk van het leed afgesloten. Ik noem dat medeplichtigheid, maar niet omdat ik denk dat ik daarmee nog iemand overhaal. Dat zie ik niet meer als mijn taak; ik richt me liever op de mensen die wel actief betrokken zijn.”
Online en offline
Sociale media kunnen een heel goede manier zijn om een politieke beweging te vergroten. Je kunt acties aankondigen, het is makkelijk om je ‘aan te sluiten’ met een profielfoto, hashtag of post, je laat de wereld zien hoeveel sympathisanten je hebt. Maar volgens Van Stekelenburg is er ook een keerzijde: “Je kan met relatief kleine acties, zoals een post of een like, het gevoel hebben dat je iets hebt bijgedragen. Dat kan mensen demotiveren om mee te doen aan grotere acties. Daar zijn verschillende onderzoeken naar, maar er is nog geen eenduidig antwoord. Eén ding weten we wel: sinds sociale media zijn er eerder meer dan minder protesten.”
Bosma en Rachdan merken dat het idee dat ‘alle acties helpen’, verkeerd begrepen kan worden. “Je helpt Gaza bijvoorbeeld echt niet door alleen maar naar culturele evenementen over Palestina te gaan”, zegt Rachdan. Bosma ontvangt op oproepen nog maar weinig reacties van mensen die ook áchter de schermen van sit-ins en andere acties willen helpen. “Protestacties komen niet uit de lucht vallen, daar zit veel organisatie achter. Ervaring is niet nodig, stuur een berichtje naar een van de vele instagramgroepen, en ze zullen genoeg klusjes voor je hebben.”
Verder heeft Rachdan gemerkt dat je niet iedereen tegelijk kunt mobiliseren. “Elke groep mensen bereik je net op een andere manier – op andere locaties, met andere leuzen, toon en insteek. Ik probeer altijd duidelijk te maken dat dit niet alleen over Palestina gaat: het gaat om menselijkheid, de bezetting raakt iederéén. Dus probeer per gemeenschap te kijken: hoe raakt dit ook hen?” Ze spoort daarnaast iedereen aan om zélf acties te organiseren. “Wacht niet tot iemand het voor je doet – het enige wat je nodig hebt is een groepje mensen en een megafoon.”
Censuur
Een ander dilemma van organisatoren: hoe ver ga je in het aanpassen van de boodschap? Niet iedereen die vóór een staakt-het-vuren in Gaza is, zou termen als bezetting, apartheid en genocide in de mond nemen. Politicoloog Dekker: “Je kunt ervoor kiezen om termen te vermijden die mensen afstoten, en heel concreet te omschrijven wat er gebeurt in Palestina. Dat is een persoonlijke keuze.” Voor Bosma en Rachdan is ‘zelfcensuur’ geen optie, omdat er volgens hen al veel censuur is. Ze doelen daarmee op de ophef rond de ‘From the river to the sea’-leus, die volgens de Tweede Kamer zou oproepen tot geweld, maar ook het vermeende ‘shadowbannen’ van pro-Palestijnseaccounts: activisten zeggen te merken dat hun accounts en post op Instagram als het ware ‘onzichtbaar’ worden gemaakt voor gebruikers.
“We moeten ons heel bewust zijn van de taal die we gebruiken”, zegt Rachdan. “In oproepen die rondgaan, gaat het veel over ‘beide kanten’. Dat trekt misschien een groot publiek, maar je creëert zo wel het beeld van een gelijkwaardige strijd. Probeer op zijn minst het perspectief van Palestijnen, het liefst Gazanen, mee te nemen. Want hóe je oproept tot een staakt-het-vuren, is ook belangrijk.”
Tot slot: hoe houd je, na misschien wel maanden demonstreren, hoop en doorbreek je het beeld dat protesteren zinloos is? Door kleine successen te vieren, zegt Dekker. Hij noemt het al winst dat bij de Palestina-demonstratie in Amsterdam op 15 oktober duizenden mensen kwamen opdagen. Ook Bosma houdt moed: hen ziet dat langzaam – “véél te langzaam” –steeds meer kritiek op Israël klinkt in de publieke opinie en politiek. Ook noemt hen de successen van concrete acties: “Het bewijsmateriaal dat Zuid-Afrika aanvoerde, in de genocidezaak bij het ICJ, bestond deels uit filmpjes die wij, de wereldwijde beweging, op Instagram hadden gedeeld.” Rachdan haalt vooral hoop uit de mensen die nog altijd protesteren, samen rouwen en niet gevoelloos zijn geworden voor het leed in Gaza. “Mensen geven niet op – dat is ook winst.”
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand