Als klein meisje wilde Karin Amatmoekrim (47) niet gaan slapen wanneer haar familie op visite was. Terwijl de andere kinderen al naar bed waren, bleef zij zitten, vol verwondering luisterend naar de verhalen over Suriname. Verhalen vol spoken, betoveringen, warmte, liefde, verbondenheid en pijn. “Dat haast ongrijpbare van de Surinaamse verhalen, daar was ik zo van onder de indruk.”
Vragen stelde ze niet – nog niet. “Dat is ons niet aangeleerd in de Surinaamse cultuur, om je ouders vragen te stellen over het verleden.” Jaren later reisde ze naar Suriname om haar familieverhalen op te tekenen, zonder ze te toetsen: als iemand een kind was verloren omdat er een vloek op ze rustte, dan was dat maar zo. Het leverde de magisch-realistische roman Wanneer wij samen zijn (2006) op.
Karin Amatmoekrim (47) werd geboren in Paramaribo, Suriname. Ze debuteerde met de roman Het Knipperleven (2004) en schreef sindsdien nog vijf romans. In 2023 verscheen In wat voor land leef ik eigenlijk?, een biografie over schrijver en essayist Anil Ramdas, op wiens werk en leven ze promoveerde. Wekelijks schrijft ze een column in NRC en daarnaast werkt ze aan een geschiedenisboek over Suriname, dat naar verwachting in 2025 verschijnt.
De taak van de schrijver
In een tijd dat extreemrechts de macht krijgt in Europa, de oorlog in Gaza doorwoekert en de klimaatcrisis onomkeerbaar lijkt, worstelt Amatmoekrim met de balans tussen literair schrijven en politieke betrokkenheid. “Ik vraag me steeds vaker af wat mijn taak is als schrijver. Wat kan literatuur nog doen op het moment dat de wereld in de fik staat?” Diezelfde vraag werpt ze op in de vorig jaar verschenen biografie over de Surinaams-Nederlandse schrijver en essayist Anil Ramdas, In wat voor land leef ik eigenlijk? (2023).
Na een charismatisch optreden in Zomergasten in 1992 was Ramdas in één klap bekend, hij publiceerde essays in De Groene Amsterdammer, presenteerde intellectuele tv-programma’s als Het Blauwe Licht en was korte tijd directeur van debatcentrum De Balie in Amsterdam. Hij stond bekend om zijn scherpe pen; kritiek op zijn geboorteland Suriname en migrantengroepen schuwde hij niet. Naarmate Nederland politiek naar rechts schoof, richtte zijn kritiek zich meer op de Nederlandse cultuur, de PVV-stemmer en zijn witte collega’s, die hij beschuldigde van onverschilligheid tegenover extreemrechts. Het literaire wereldje liet hem net zo snel weer vallen als het hem had omarmd; hij werd een mikpunt van kritiek, spot en (online) haat. Ondertussen worstelde hij met een alcoholverslaving. In 2012 stierf hij door suïcide.
Tijdens een ontmoeting in 2010 vroeg Ramdas aan Amatmoekrim wat ze zou doen als Wilders aan de macht kwam. Nederland verlaten, zei ze. Hij was niet onder de indruk; hij vond het juist zijn plicht als schrijver om te proberen het verschil te maken. Ze voelde zich betrapt. “Voor mij was schrijven altijd meer een toevlucht, iets om in te schuilen. Mede door hem ben ik gaan nadenken over hoe ik mijn kunst kan inzetten.”
Heb je inmiddels een antwoord? Is schrijven schuilen of strijden?
“Ik heb het er ook veel over met andere schrijvers. Ik geloof dat vluchten in je hoofd, verbeelding en literatuur, niet per se wegkijken is. Het kan ook houvast bieden, kennis creëren, helpen schoonheid te vinden.”
Toch schrijf je vooral non-fictie. Komt dat misschien ook door de kant die de wereld op gaat?
“Misschien was dat wel een gevoelde noodzaak. Ik mis romans schrijven wel. Het mijmerende, de stilte, verdwijnen in mijn verbeelding – dat doe ik het liefst.”
Je besloot te promoveren op het werk en leven van één man: Anil Ramdas. Waarom?
“Als lezer en als neerlandicus vind ik hem een van de beste essayisten die Nederland heeft gekend. De Nederlandse literatuur kan behoorlijk naar binnen gekeerd zijn, ongeïnteresseerd in de buitenwereld. Ik wilde laten zien dat we een schrijver in ons midden hadden die op een bijna grenzeloze manier de wereld duidde, met alle kennis die hij in zich droeg als immigrant. Hij leerde mij om mijn kennis en ervaring als migrant, en als iemand uit een lagere sociale klasse, waardevol te vinden. Hij verzette zich tegen het hardnekkige idee dat migratie een simpel thema is, dat het werk van migrantenschrijvers niet literair of objectief zou zijn. Daarnaast zegt zijn verhaal iets over Nederland; op hoeveel niveaus het racistisch is, ook binnen de elite, waar we het niet zo vaak over hebben.”
Je noemt hem in je boek een postkoloniaal denker, wat betekent dat precies?
“In de kern betekent het dat je de invloed van het koloniale verleden op het heden meeneemt in je duidingen. Anil was zich heel bewust van het koloniale, eurocentrische perspectief – de overtuiging van de grote meerwaarde van de witte cultuur. Anton de Kom was in die zin ook een postkoloniale denker. Nederland heeft de giftige neiging om zwarte schrijvers te isoleren en het gevoel te geven dat ze betekenisloos zijn en over hoogstpersoonlijke, irrelevante dingen schrijven. Ik weiger dat te accepteren – zwarte, postkoloniale denkers lezen en beïnvloeden elkaar al sinds de jaren 30.”
In 2013 verscheen van haar hand de eerste gefictionaliseerde roman over Anton de Kom: Een man van veel. Hij was activist, antikoloniaal denker, schrijver van Wij slaven van Suriname (1934) en hij maakte deel uit van de Nederlandse verzetsbeweging tegen nazi-Duitsland. Hij overleed in een concentratiekamp. Amatmoekrim koos als vertrekpunt voor het boek de maanden die De Kom in 1939 doorbracht in een psychiatrische inrichting. Zijn Surinaamse nabestaanden namen haar dat niet in dank af.
Had je de kritiek verwacht?
“Ik snap dat het gevoelig ligt, zeker omdat psychiatrische inrichtingen best taboe zijn in Suriname. Dit was de eerste keer dat zijn leven werd gefictionaliseerd, dat kán niet zonder slag of stoot. Maar ik ben gezegend met een zekere naïviteit, als ik eenmaal een idee heb, doe ik het gewoon.”
Waarom besloot je je juist op die periode te richten?
“Ik vroeg me af wat er omgaat in het hoofd van iemand die zo geëngageerd is dat hij alles op het spel zet: zijn gezin, zijn leven, zijn geluk, zijn gezondheid. Dat vind ik interessanter dan de meeste verhalen die over De Kom worden verteld. We moeten ons losmaken van het idee dat we onze helden op een kinderlijke, eendimensionale manier moeten neerzetten.”
Je werkt aan een boek over de geschiedenis van Suriname. Waar begin je bij zo’n enorm project?
“Ik wilde beginnen bij de oorspronkelijke bevolking. In de grote geschiedenisboeken van Suriname krijgen zij hooguit vier pagina’s. Maar het is wel ingewikkeld; hun erfgoed is zó vakkundig uitgegumd en weggevaagd door Nederland. Menselijke verhalen zullen centraal staan.”
Kun je dit wel schrijven met een postkoloniale blik, als alles is gedocumenteerd door de kolonisator?
“Je moet kijken naar de gaten in de documentatie. Dat Inheemse mensen zijn uitgewist, is ook een verhaal. Ik verdiep me in hun archeologie, in de verhalen die Surinamers elkaar vertellen, waarin de geschiedenis doorschemert. Zoals Faya siton, hét Surinaamse slaapliedje. De tekst is: Vuursteen brand me niet, brand me niet, alweer heeft meester Jantje een kind vermoord. Het verwijst naar hoe slavenmeesters mensen met een vuursteen brandden, bijvoorbeeld als hun baby niet stopte met huilden. En er zijn meerdere verslagen van baby’s die overboord zijn gegooid en verdronken.”
Welke bronnen gebruik je om dat te traceren?
“Veel is al uitgezocht door Surinaamse onderzoekers. Ik gebruik ook prachtige films zoals Stenen hebben wetten (2018), over de marrons [gevluchte tot slaaf gemaakte mensen, red], van filmmaker Tolin Alexander. Verder is er veel gesproken geschiedenis – als je in Suriname bent, hoef je maar iemand aan te spreken en er komen hele verhalen. Laatst zei iemand opeens: wil je de goudmijn van Brunswijk zien? Brunswijk is de vicepresident, hij heeft schijnbaar enorme goudmijnen. Suriname is gek hoor. Op zo’n manier wil ik erover vertellen, dat je denkt: dit is het gekste land ter wereld, ik móet daarheen.”
Schrijf je het voor een Surinaams of een Nederlands publiek?
“Geen van beide – ik wil de verwondering van iemand die nog nooit van Suriname heeft gehoord. Ik las het boek Wild Coast uit 2012 , van een reisschrijver die van Frans en Brits-Guyana naar Suriname reisde. Het is hilarisch, hij kijkt om zich heen van: what the fuck is dit voor land? Hindoestanen zijn er in Guyana ook, maar wat doen al die Javanen hier? Nou, na de afschaffing van de slavernij werden eerst contractarbeiders uit India gehaald, en later ook uit Java. Dan heb je nog alle moksi’s [mensen van gemengde afkomst, red.], we hebben een drugsdealer die president is geworden, een vicepresident met goudmijnen, en zóveel bos – die verwondering wil ik oproepen.”
Je wil dus niet het koloniale beeld ‘bijstellen’, maar gewoon opnieuw beginnen?
“Precies. Ik ben zo moe van termen als ‘alternatieve geschiedenis’, ‘het Surinaamse perspectief’ en ‘zwarte bladzijde’. Ik wil uitgaan van wie we nú zijn en hoe de hele wereld samenkomt in dit uithoekje. Ondanks de heftige, rare geschiedenis is er iets heel tijdloos in Suriname: het bos. Suriname kan ons veel vertellen over hoe we omgaan met de natuur, met Inheemse kennis, over de onhoudbaarheid van het kapitalisme.”
Hoe is het om daarover te schrijven in een tijd dat Nederland naar (extreem)rechts schuift?
“Ik ben gelukkig behoorlijk overtuigd van de waarde van mijn werk, dat is mijn redding. Tegelijk groeit de aandacht voor het onderwerp ook. Anton de Kom is nu een bekende naam, schrijvers van kleur krijgen meer ruimte, antiracisme is mainstream geworden. Ik denk dat dat ten dele verklaart waarom de PVV zo groot is geworden. De ene helft gaat mee met vooruitgang, de andere helft zet de hakken in het zand.”
Met je proefschrift over Anil Ramdas wilde je onder meer de vraag beantwoorden: wie mag wat zeggen in Nederland? Heb je daar een antwoord op?
“Iedereen mag wat zeggen, maar ik wilde aantonen dat de reactie héél anders is als iemand van kleur en een wit persoon dezelfde uitspraak doen. Er is iets wat witte Nederlanders maar niet begrijpen: als mensen van kleur zich uitspreken tegen onrecht in Nederland, komt dat voort uit betrokkenheid en liefde voor het land. Neem mijn generatie. Wij vonden zwarte Piet óók belachelijk, maar wij we dachten: dat zijn die rare Nederlanders, wij gaan misschien toch weer weg. Dat de jonge generatie zich uitspreekt is een teken dat ze zich meer betrokken voelen. Waarom kan Nederland niet accepteren dat kritiek van mensen van kleur een vorm van liefde is?”
Is er op dat vlak wel iets veranderd de laatste twintig jaar?
“Zeker. Anil had vaak het gevoel dat hij er alleen voor stond in Nederland. Dat zou nu niet meer zo zijn. Ik schreef de laatste tijd veel over Gaza, maar als ik daar even mee stop, zijn er genoeg anderen die zich uitspreken. Dus ja, er is veel veranderd. We zijn niet meer alleen.”
Een eerdere, langere versie van dit interview verscheen in juni 2024 in OneWorld Magazine.
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand