'Finaal mislukken'
Op 31 januari 2011 maakte een nieuwe grondwet formeel een einde aan het militaire bestuur. Sindsdien hebben arbeidersvakbonden meer ruimte om te opereren, althans: op papier. Want van een goed functionerende rechtstaat is nog geen sprake, zegt Pauline Overeem, die voor SOMO onderzoek doet naar de kledingindustrie in Myanmar. “Het land is in transitie, het gaat na een halve eeuw militaire junta langzaam naar een parlementaire democratie. Dat kan nog finaal mislukken.”
“De transitie naar een parlementaire democratie kan nog finaal mislukken
Momenteel werken er 350.000 werknemers in de kledingindustrie (90 procent daarvan is vrouw). Naar schatting zijn dat er in 2024 maar liefst 1,5 miljoen.
Honderden problemen
Aung zet zich al jarenlang in voor mensenrechten en democratie in Myanmar. In 2007 werd hij gevangengezet na het organiseren van een protest. Vijf jaar later werd hij vrijgelaten; sindsdien wil hij met zijn ngo vakbondsvrijheid bevroderen, gedwongen arbeid tegengaan en kinderarbeid uitbannen. Zijn speerpunt: de kledingindustrie.
Lage lonen, lange werkdagen en weinig geld
Een van de problemen is de slechte beloning: het minimumloon is 3600 kyat, omgerekend zo’n 2,50 per dag. Dat is te weinig om fatsoenlijk van te kunnen leven, zegt Aung. Die lage lonen zorgen ervoor dat werknemers veel overuren draaien, om alsnog in hun levensbehoeften te kunnen voorzien. Uit het rapport van SOMO ‘Het Myanmar Dilemma’ blijkt dat werkweken van meer dan 60 uur geen uitzondering zijn.
“In alle fabrieken die we hebben onderzocht, troffen we werknemers aan die tussen hun 15de en 18de waren begonnen met werken
Hoewel kinderarbeid in strijd is met zowel de wetgeving in Myanmar als de internationale arbeidsnormen, ziet Aung het niet per se als een probleem. “Het Westen kijkt daar anders tegen aan dan wij in Myanmar. De kinderen willen juist graag werken; hoe komt de familie anders aan voldoende inkomen voor hun levensonderhoud?”
Verhoging lonen stuit op weerstand
Overeem ziet dat anders. “Kinderen hebben recht op onderwijs. Daar moet de Myanmarese overheid in investeren. Door buitenlandse investeerders belastingvoordelen aan te bieden schiet de regering zich in de voet. Het is niet goed om jongeren de plaats van volwassenen te laten in nemen op de arbeidsmarkt. Hogere lonen voor volwassen werknemers is de oplossing om kinderen uit de fabriek naar school te krijgen.”
Een verhoging van het minimumloon zou dus uitkomst kunnen bieden. Maar wil de overheid de lonen wel verhogen? Of is zij bang dan haar concurrentiepositie te verliezen?
Aung: “De regering is bezig met het verbeteren van de arbeidswetten en het verhogen van het minimumloon. Van 3600 moet het naar 4800 kyat.” De verhoging gaat echter moeizaam. “Werkgevers beweren dat zij de hogere lonen niet kunnen betalen. En aangezien zij een enorme machtspositie hebben, is het maar de vraag of de lonen zullen stijgen.” Volgens Aung ligt de bal daarom nu bij de modebedrijven. “De fabrieken hebben niet zoveel geld; als merken bereid zijn meer te betalen voor hun kleding, kunnen ze meer arbeidskosten maken.”
De mensenrechtenactivist komt met nog een verontrustend feit: het gebrek aan veiligheid. “Ongeveer anderhalve maand geleden brak er brand uit in een fabriek waar kleding voor een groot internationaal merk wordt gemaakt. De arbeiders hadden geen idee waar ze heen moesten en wat ze moesten doen”, zegt Aung. Gelukkig vielen er geen doden, wel raakten een aantal mensen gewond.
Weer dezelfde riedel?
“Ja en nee”, reageert Overeem. “Het overgrote deel van de kledingindustrie redeneert nog steeds enkel en alleen binnen commerciële kaders.” De bedrijven (kledingfabrikanten, merken en retailers) zien Myanmar volgens haar als een kans, mede vanwege de lage lonen. “Het net onderhandelde hogere minimumloon wordt door die corporate partijen gezien als een obstakel en een risico voor investeerders, terwijl dat minimumloon objectief bekeken nog steeds stuitend laag is, en het met de gestegen kosten voor levensonderhoud en de inflatie nauwelijks een echte loonsverhoging zal betekenen.”
Aung beschrijft bovendien hoe de invoering van het huidig minimumloon, in 2015, destijds prompt tot lagere bonussen en hogere productiedoelen leidde, en voor werknemers dus een verzwaring betekende.
Anderzijds ziet Overeem wel dat het bedrijfsleven beetje bij beetje meer interesse krijgt in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en ‘human rights due dilligence’, ofwel het opsporen van arbeidsrisico’s in de keten. “Maar positieve impact op de werkvloer is daarmee natuurlijk nog niet bereikt….”
Corruptie, onrust en de macht van het leger
Corruptie is zodoende nog lang niet verdwenen, en ook dat heeft invloed op de kledingindustrie. “Er wordt smeergeld gevraagd en betaald, bijvoorbeeld door fabriekseigenaren, om arbeidsconflicten af te kopen.” De overheid kan de corruptie moeilijk beteugelen, stelt Aung. “Er is weliswaar een nieuwe regering; maar de macht is nog in handen van corrupte mensen.”
Bovendien zijn veel fabrieken in Myanmar in handen van investeerders uit Zuid-Korea, China en Japan. En aangezien de kledingexport een belangrijke inkomstenbron voor de overheid is, probeert zij hen zo min mogelijk in de weg te staan. “Kledingbedrijven hoeven zich vaak niet strikt aan lokale wetten en regels te houden”, zegt Aung.
“Er wordt smeergeld gevraagd en betaald, bijvoorbeeld door fabriekseigenaren, om arbeidsconflicten af te kopen
De mensenrechtenactivist wijst erop dat een aantal fabrieksgebouwen in handen is van (ex-)militairen en gebouwd is op grond die tijdens de militaire dictatuur van boeren is afgenomen. “Als een kledingmerk laat produceren in een fabriek die banden heeft met het leger, komt er geld in verkeerde handen.” Er zijn twee bekende conglomeraten in militaire handen. Maar veel van de economische macht van het leger is minder zichtbaar. Kledingmerken werken op deze manier indirect mee aan de spanningen in het land. “Watchdog-organisaties in Myanmar kunnen bedrijven helpen zich goed te informeren om zo ‘schone’ toeleveranciers te vinden.”
Hoopvol
Overeem is minder optimistisch. “Sinds de publicatie van ons rapport; waarin we waarschuwen voor de risico’s in het land, komt er alleen maar meer informatie naar buiten over dezelfde, voortdurende wanpraktijken.”
Werkgelegenheid is volgens haar belangrijk, mits het fatsoenlijk werk is. “De kledingindustrie is geen duurzame sector, met onderbetaalde banen en werk voor vooral jonge vrouwen. Boven de 35 of 40 jaar vinden mensen in deze industrie geen werk meer. Opleidings- en promotiemogelijkheden zijn erg beperkt. Als werknemers afgedankt worden hebben ze niets kunnen opbouwen”
Maar Myanmar hoeft niet Cambodja of Bangladesh achterna te gaan. “De kledingindustrie is er nog zeer bescheiden vergeleken met die in Bangladesh. De groei kan stokken als de politieke, militaire, of mensenrechtensituatie in het land verergert, er sancties worden opgelegd en investeerders en producerende bedrijven koudwatervrees krijgen. Dat zou ertoe kunnen leiden dat bedrijven anders en beter gaan nadenken over de mensenrechtenrisico’s. Maar als die extreme situatie zich niet voordoet, denk ik niet dat de industrie de kans aangrijpt om het in Myanmar nu eens echt anders te gaan doen.”
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand