Door Mirjam Vossen
Het ministerie wil particuliere initiatieven ondersteunen bij het ontwikkelen van kennis en het leren van ervaringen. Dat zij plaatsvervangend directeur-generaal Christiaan Rebergen tijdens het MyWorld event op 16 maart in Hilversum. Tientallen particuliere initiatieven hadden via MyWorld vooraf vragen
Hoe wilt u meer bereiken met minder geld? Gaat het ministerie particuliere initiatieven ondersteunen? En waarom bezuinigt Nederland zo sterk op onderwijs en gezondheidszorg? Het waren enkele van de vragen die bezoekers van het MyWorld-Event in petto hadden voor minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
De minister had de vragen graag zelf beantwoord, zo verzekerde plaatsvervangend directeur-generaal Christiaan Rebergen. Maar helaas, ministers voor ontwikkelingssamenwerking zitten nogal eens in het buitenland, en Ploumen was voor een tweedaags bezoek in Afghanistan. Daarom trotseerde Rebergen het vragenvuur, dat bezoekers via de MyWorld-community hadden samengesteld.
Presentator Marcia Luyten trapte af met de hamvraag: welke rol ziet het Ministerie weggelegd voor particuliere initiatieven in ontwikkelingssamenwerking? Volgens Rebergen vindt Ploumen ‘de passie en betrokkenheid’ van particuliere initiatieven heel belangrijk: “Jullie gaan er heen. Er is veel diversiteit, dat is jullie grote kracht.” Kleinschalige initiatieven kunnen volgens Rebergen een goede aanvulling zijn op het ‘macro-beleid’: “U bouwt een school, de overheid zorgt voor leraren.”
Maar het ministerie gaat die passie en betrokkenheid niet met geld ondersteunen: “Het is geen primaire taak voor ons om dat te doen”, aldus Rebergen. “De kracht is juist dat het particuliere initiatieven zijn.” Het ministerie ziet wél een rol in het stimuleren van kennisdelen en het leren van ervaringen. Hoe het ministerie daaraan gaat bijdragen, en hoe de verhouding tussen kleinschalige projecten en macro-beleid vorm moet krijgen, dat liet hij vooralsnog in het midden.
Optuigen
Voor de pakweg vierhonderd particuliere initiatieven in de zaal zal het geen verrassing zijn dat het ministerie geen nieuw subsidieloket gaat optuigen. Het viel juist op dat hun vragen niet beperkt bleven tot de ‘eigen’ projecten. In plaats daarvan werd het ministerie stevig aan de tand gevoeld over de nieuwe beleidskeuzes, zoals de inzet op handel, het stimuleren van het bedrijfsleven en de enorme bezuiniging.
Hoe denkt u meer te doen met minder geld?, wilde een van de inzenders weten. Dat bleek een tricky question. Rebergen antwoordde aanvankelijk dat het ministerie veel kan bereiken door verschillende beleidsterreinen beter op elkaar af te stemmen. Bijvoorbeeld rondom belastingafdracht door bedrijven: ontwikkelingslanden lopen nu vaak inkomsten mis, omdat buitenlandse bedrijven hun belasting niet daar, maar in het Westen betalen. Rebergen: “Ploumen kan met minister Weekers van Financiën tot een belastingverdrag komen dat goed is voor ontwikkelingslanden. Het effect kan enorm zijn, maar je hebt er niet per se meer geld voor nodig.”
Dat klonk fantastisch, maar het kwam Rebergen op een scherpe tegenvraag van presentator Marcia Luyten te staan. Want het ‘ontwijken’ van belasting in ontwikkelingslanden levert de Nederlandse schatkist nu natuurlijk wel geld op. “Wil het kabinet Rutte 1,5 miljard aan belastinginkomsten schrappen uit de bedrijfsbegroting?” vroeg zij zich af. En Rebergen moest uiteindelijk erkennen dat ‘het niet altijd samengaat’.
Onderwijs en gezondheidszorg
De keuze van het kabinet om meer geld vrij te maken voor handel en het bedrijfsleven riep meer vragen op. Zo wilden vragenstellers weten waarom het ministerie het meest bezuinigt op onderwijs en gezondheidszorg, de thema’s waar particuliere initiatieven het meest in investeren. Volgens Christiaan Rebergen is het een misverstand om te denken dat het ministerie deze onderwerpen niet meer belangrijk vindt: “We kiezen voor een beperkt aantal thema’s, waarvan ontvangende landen zeggen: ‘daar kunnen we jullie expertise gebruiken’.” Andere donoren, bijvoorbeeld de Wereldbank, investeren volgens Rebergen wél veel in onderwijs en gezondheidszorg: “We kijken waar wij toegevoegde waarde hebben.”
Zijn antwoord wijst erop donorlanden steeds meer zelf bepalen waar ze behoefte aan hebben. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar een sterker wordende positie van donorlanden heeft ook zijn keerzijden. Hoe ga je bijvoorbeeld om, aldus een van de vragenstellers, met overheden van landen als Zambia en Mozambique, waar veel geld bij de elite blijft hangen? De machtsverhoudingen verschuiven, antwoordde Rebergen ophartig. “We kunnen met overheden in gesprek blijven over hun armoedebeleid. Maar we moeten niet denken dat overheden het dan doen. Ze zeggen: ‘dan gaan we wel naar China’. Het is niet meer als 20 jaar geleden.”
Huiverig
Rebergen waarschuwde ten slotte dat de beeldvorming over Afrika ons parten kan spelen. Zo is er enerzijds de perceptie van Afrika als ‘zielig’ continent met veel risico’s. Dat draagt er toe bij dat Nederland huiverig is voor handelsrelaties met Afrika. “In China en India is men veel positiever dan hier”, aldus Rebergen. Tegelijkertijd waarschuwt hij voor de keerzijde van de recente positieve berichtenstroom over de vooruitgang in ontwikkelingslanden, waardoor het beeld kan ontstaan dat hulp niet meer nodig is. “Er is een enorme hoeveelheid armen in middeninkomenslanden. Die hebben nog altijd veel hulp nodig, al heeft de overheid daar wel meer eigen verantwoordelijkheid.”