Natascha van der Velden heeft in haar onderzoek niet specifiek gekeken naar de werkwijze van verschillende modeontwerpers. En zeker niet alle designers zijn zich onbewust van de vervuilende industrie achter onze kleren. Lisa Konno en Karin Vlug zijn bijvoorbeeld twee ontwerpers die zich wel bezighouden met de milieu-aspecten van de kleding die ze maken.
Natascha M. van der Velden (1969) begon ooit als student industrieel ontwerpen aan de TU in Delft. Voor haar afstudeerproject ging ze in 1994 aan de slag bij het kledingwarenhuis Peek & Cloppenburg. Ze ontwikkelde een ecodesign minicollectie waarvoor ze onderzoek deed naar de levenscyclus van producten en de milieuaspecten daarvan. Hoewel ze veel belangstelling kreeg voor het project, ebde de interesse voor duurzaamheid rond de eeuwwisseling weg. Het suffige imago van duurzame mode in die tijd en de snelle opkomst van fast fashion ketens als H&M, Primark en Zara, zorgde ervoor dat verantwoorde mode niet van de grond wilde komen. Toen Van der Velden tien jaar geleden merkte dat de interesse voor duurzaamheid in de mode-industrie weer toenam, pakte ze de draad weer op: ze ging terug naar de TU in Delft om hier te werken aan haar proefschrift ‘Making Fashion Sustainable – The Role of Designers', waar ze begin deze maand op promoveerde.
In je promotieonderzoek kijk je naar de rol van designers in het ontwerpproces. Waarom?
“Ik begon mijn PhD met het idee om mijn oude afstudeerproject aan de TU Delft getiteld ‘Klere(n)milieu’ voort te zetten. Destijds heb ik gekeken naar de levenscyclus van kledingstukken en ingezoomd op de processen die duurzaamheid zouden kunnen bevorderen. Toen was er nog maar weinig bekend over hoe het er überhaupt aan toe ging in de kledingketen, nu is er veel meer informatie beschikbaar en is er ook veel meer aandacht voor de milieuaspecten van een kledingstuk. Desondanks is de juiste kennis van duurzame materialen of werkprocessen voor ontwerpers moeilijk te integreren in hun ontwerpproces. Ze houden daar nu dus te weinig of geen rekening mee.”
In het onderzoek haalt Van der Velden een Zweedse studie aan over duurzame ontwikkelingen binnen de mode-industrie waarbij gekeken wordt naar consumenten, merken, fabrikanten, autoriteiten, investeerders, media en NGO’s. Designers worden niet genoemd en daarmee niet gezien als een ‘leidend figuur’. ‘Maar zijn het niet de designers die beslissen over hoe en welk product op de markt wordt gebracht, via welke kanalen het gemaakt en verkocht wordt, hoe het gebruikt gaat worden en hoe het aan het eind van haar leven komt?’, vraagt Van der Velden zich af.
Vind je dat de rol van designers in het verduurzamen van de kledingindustrie wordt onderschat?
“Ja dat denk ik wel. Ik denk dat als ontwerpers over de juiste data en kennis van materialen en productieprocessen beschikten, ze betere afwegingen en keuzes kunnen maken en daarmee bij kunnen dragen aan een schonere mode-industrie. Maar er zijn natuurlijk ook kanttekeningen te maken. Zo werken designers vaak niet alleen en zijn ze slechts een onderdeel, een schakel, in het hele fashion systeem. Ontwerpers maken deel uit van een team en hebben te maken met het bedrijfsmanagement, stakeholders, etc. Maar als designers over de juiste kennis zouden beschikken, is het hun verantwoordelijkheid het management van het bedrijf te informeren over de ecologische consequenties van hun ontwerpen.”
Iets wat designers zou kunnen helpen voor het maken van de juiste keuzes is het hanteren van de levenscyclusanalyse (LCA). Een term die je regelmatig noemt in het onderzoek. Wat houdt ‘levenscyclusdenken’ in?
“De levenscyclusanalyse is een methode om de milieu- en sociale druk van een kledingstuk te berekenen. Je kijk dus naar de productiefase – van de materiaalsoort tot de fabricage – en naar de manier waarop het kledingstuk door de drager wordt gebruikt, de gebruiksfase. Hoe vaak wordt het gewassen en gestreken, hoe lang gaat het mee en waar eindigt het kledingstuk uiteindelijk. Door de levenscyclusanalyses van verschillende kledingstukken naast elkaar te leggen krijg je een overzicht van de voetafdruk ervan. Als je daar als ontwerper van op de hoogte bent, kun je hier rekening mee houden tijdens het designproces.”
Natascha M. van der Velden studeerde industrieel ontwerpen aan de Technische Universiteit Delft. Na haar afstudeerproject over milieuaspecten van kleding werkte ze als productmanager in de confectie-industrie en in de grafische sector. In 2001 begon zij voor zichzelf als bedenker en uitvoerder van kunst- en literatuurprojecten. Met verschillende ontwerpstudio’s ontwikkelde ze o.a. textiele producten.
Een aantal jaren geleden keerde Natascha van der Velden terug naar de TU Delft en begon een promotieonderzoek naar het gebruik van strategieën en methodes uit het productdesign bij de ontwikkeling van duurzame kleding. Op basis van de resultaten van haar onderzoek informeert en adviseert zij ontwerpers en bedrijven uit de confectie-industrie.
Een van de conclusies die in je onderzoek naar voren komt is dat natuurlijke materialen niet altijd beter zijn dan kunstmatige.
“Klopt. Dit concludeerde ik zo’n twintig jaar geleden ook al op basis van kwalitatief onderzoek, en blijkt nu dus uit kwantitatief onderzoek te kloppen. Zo heeft kleding van katoen en wol in veel gevallen een grotere impact op het milieu dan kleding van synthetische vezels zoals acryl, polyester en nylon. Dit komt doordat er voor het verbouwen van bijvoorbeeld katoen veel pesticiden, kunstmest en water wordt gebruikt en omdat er veel processtappen zijn bij het maken van katoenen kleding die veel energie vragen.”
Wat zijn de meest cruciale fasen van een kledingstuk waar een ontwerper rekening mee moet houden?
“De textielfabricage is de meest milieuvervuilende. Hieronder valt onder meer materiaalkeuze, vezelproductie, garenspinnen en weven. Zo blijkt dat het energieverbruik voor het fabricatieproces ‘breien’ een factor twintig lager is dan de energie die nodig is voor weven. En de garendikte speelt ook een rol. Hoe dikker het garen dat wordt gesponnen, gebreid of geweven, hoe lager het energiegebruik. Dit is een verband waar veel onderzoekers in eerdere studies geen rekening mee hadden gehouden.”
Wat is de belangrijkste conclusie uit je onderzoek?
“Voor de transitie naar een duurzamere mode-industrie is het heel belangrijk om te kijken naar de juiste materialen en die te combineren met de juiste toepassing. Als je dat in beeld brengt, kom je tot een totaal plaatje van de voetafdruk van een kledingstuk en kun je op basis daarvan beslissingen nemen. Ontwerpers moeten dus goed geïnformeerd worden, want op dit moment ontbreekt het hen aan de juiste informatie en praktische, open toegankelijke, betrouwbare data en instrumenten die heldere en goed onderbouwde inzichten kunnen geven in de gevolgen van ontwerpbeslissingen.”
Wat hoop je met je onderzoek te bereiken?
“Ik wil anderen graag inspireren en informeren. Van designers tot andere belanghebbenden in de kledingindustrie om kleding te maken die duurzaam is en emancipatie bevorderd – zowel van de designers, de dragers als de makers – nu en in de toekomst.”