Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld.
Word abonnee
Het geschiedenisonderwijs gaat op de schop. De Canon van Nederland – een leidraad voor het schoolvak geschiedenis – moet meer aandacht besteden aan de schaduwkanten van het verleden en een diversiteit aan perspectieven. Vrij voorspelbaar heeft het besluit protest opgewekt bij politici die er niet aan moeten denken dat ‘de’ Nederlandse geschiedenis kritisch bekeken wordt. Sterker nog, het besluit wordt gelabeld als ‘politieke inmenging’ in een tot nu toe neutraal geschiedenis curriculum. Niets is minder waar. Maar het is een gemakkelijke manier om critici de mond te snoeren.
Wat is er aan de hand?
De Canon van Nederland is een verzameling van vijftig onderwerpen binnen de Nederlandse geschiedenis, die samen een kader vormen voor geschiedenisonderwijs.
Minister van Engelshoven van Onderwijs (D66) kondigde recent aan dat er een commissie gevormd wordt om de Canon te herijken. Ze vroeg de onderzoekscommissie om ‘evenwichtig aandacht te besteden aan de verhalen en perspectieven van verschillende groepen in de samenleving, en om de schaduwkanten van de Nederlandse geschiedenis voldoende aan bod te laten komen’.
Verschillende politici, met CDA-leider Sybrand Buma voorop, beschuldigen de minister van het ‘politiek kleuren’ van de geschiedenis en eisen dat de zin over ‘schaduwkanten’ wordt geschrapt.
Zei iemand identiteitspolitiek?
Natuurlijk moet er aan de bel worden getrokken wanneer politici eigenhandig de geschiedenisboeken gaan herschrijven. Maar dat is op geen enkele manier aan de hand. Er wordt een onafhankelijke en diverse onderzoekscommissie van historici aangesteld, met de opdracht een
balans te vinden tussen verhalen en perspectieven van verschillende groepen. Deze opdracht komt meer in de buurt van neutraliteit dan de manier waarop de Canon in 2006 werd opgesteld: toen was het expliciete doel namelijk om een nationale eenheid te vormen, en zelfs een kader voor integratie te bieden.
Vanwaar dan nu de boze reacties en verontwaardiging? Dit heeft niets te maken met de grens van politieke bemoeienis, maar is het verlengde van een breder patroon waarin angstig wordt gereageerd op ‘identiteitspolitiek’. Activisten en intellectuelen van kleur wordt verweten het in hun hoofd te halen om politiek, identiteit en nu dan geschiedenis met elkaar vermengen. Maar het verleden wijst uit dat dit nooit anders is geweest – het breekpunt zit in wiens identiteit een plek verdient.
Geschiedenisles was altijd al politiek
In het
promotieonderzoek van historicus Arie Wildschut aan de Universiteit van Amsterdam wordt in detail omschreven hoe elke stap in de ontwikkeling van het geschiedenisonderwijs, al sinds de 18
e eeuw, werd gedreven door maatschappelijke en politieke doeleinden. Eind achttiende eeuw wilde de staat ‘nuttige’, moreel hoogstaande burgers creëren. Dit doel werd bereikt door de geschiedenisboeken te vullen met heldhaftig gedrag van Nederlanders. Rond de uitbreiding van het kiesrecht werd die behoefte aan goed burgerschap sterker, en was de geschiedenisles een manier uit te leggen wat er speelde in de moderne politieke samenleving.
In tijden van verzuiling ontstonden zelfs specifieke varianten voor bijvoorbeeld het katholieke onderwijs – waar de katholieke middeleeuwen centraal stonden – en een protestantste variant, met een focus op de zeventiende eeuw. En natuurlijk werd de opkomst van het nationalisme al snel zichtbaar in het geschiedenisonderwijs; wat is een betere manier om vaderlandsliefde op te wekken dan door kinderen van jongs af aan te vertellen over dé Nederlandse geschiedenis?
Zo bleef het schoolvak in verandering, telkens gevoed door maatschappelijke ontwikkelingen. Tot het einde van de jaren 90. In een periode van globalisering, toenemende immigratie en nieuwe politieke spanningen, werd de roep om nationale eenheid sterker. Politici pikten dit op en keken opnieuw naar geschiedenisonderwijs in een poging die roep te beantwoorden. In 2006 werd de Commissie van Oostrom opgezet, met de opdracht de Canon van Nederland op te stellen. Kortom: de Canon had niet bestaan als daar geen politieke opdracht voor was geweest. Politiek neutraal is dit onderwijs dus allesbehalve.
“
Black history begint niet bij slavernij en de geschiedenis van een land begint nooit bij kolonisatie
Het lijkt een vrij logische, ‘neutrale’ beslissing om het geschiedenisonderwijs te baseren op een lijst van hoogtepunten in de
Nederlandse geschiedenis en vanuit het
Nederlandse perspectief; we zijn immers in Nederland. Bovendien: het slavernijverleden, Nederlands-Indië, dat is er toch netjes in opgenomen? Maar het
argument is dat juist de schaduwkanten van het verleden in een breed perspectief moeten worden gezien; dan pas kan het hele verhaal worden verteld.
Black history begint niet bij slavernij en de geschiedenis van een land begint nooit bij kolonisatie. Om echt te begrijpen wat er is gebeurd en hoe dit doorwerkt in het verleden, moet die geschiedenis ook vanuit het niet-westerse perspectief worden verteld. Een puur Nederlandse perspectief is de norm, en lange tijd breed geaccepteerd. Maar dat het altijd zo is geweest, maakt het nog niet neutraal.
De kritiek dat een diverse samenleving geen baat heeft bij het benadrukken van één nationale identiteit – maar juist bij het
verbreden van perspectieven – klonk ook in 2006. Opvallend genoeg waren zelfs de makers van de Canon het hier grotendeels mee eens: zij stonden open voor een kritische blik.
In de Canon stellen de makers dat ‘nationale identiteit een bedrieglijk, zelfs gevaarlijk, begrip’ is. Volgens hen zal de Canon van de Nederlandse geschiedenis altijd een eurocentrisch perspectief hebben en daarom vroegen ze destijds om een Canon van wereldgeschiedenis. Maar dat idee is nooit uitgevoerd.
Wiens geschiedenis doet ertoe?
Dit is een breder patroon, ook buiten Nederland: kritische denkers (veelal personen van kleur) wagen het om het idee van ‘de’ nationale geschiedenis te bevragen, en een groep met traditionele opvattingen (meestal de witte meerderheid) schreeuwt ‘politieke inmenging’, ‘identiteitspolitiek’ of ‘koloniaal schuldgevoel’. Probleem is dat op deze manier nooit ruimte wordt vrijgemaakt voor de discussie die er écht toe doet. Namelijk:
wiens geschiedenis doet ertoe in de nationale geschiedenis, en wie bepaalt dat?
In Groot-Brittannië werd al in 2008 besloten om het koloniale en slavernijverleden verplichte lesstof te maken. Maar in 2013 kwam de toenmalige secretaris van onderwijs, Michael Gove, onder vuur te liggen vanwege zijn curriculumvoorstel. Het zou volgens de meerderheid van geschiedenisdocenten een te sterke nadruk leggen op puur Britse geschiedenis, zonder enige diversiteit aan perspectieven. Na hevige kritiek werd het voorstel aangepast, maar velen vinden het onderwijs nog steeds te eurocentrisch.
Ondertussen claimt Gove dat het huidige curriculum juist ‘anti-Brits’ gedachtegoed is en daarmee een ‘koloniaal schuldgevoel’ teweegbrengt. Onderzoek van professor Terry Hayden stelt daarentegen juist dat de lesstof een balans vindt tussen positieve en negatieve interpretaties van Britse geschiedenis en het koloniale verleden.
“
Black History is in maar zeven staten verplichte lesstof
In de VS zien we een soortgelijke ontwikkeling: daar begon in de twintigste eeuw een beweging om
Black History een prominentere plek te geven in het onderwijs. In het academisch tijdschrift
Social Education wordt uitgebreid aandacht gegeven aan het thema en hoe tegenstrijdig de gevolgen van die beweging zijn. Aan de ene kant is het belang van
Black History inmiddels, na ruim 100 jaar debat, breed geaccepteerd als een onderdeel van Amerikaanse geschiedenis. Tegelijk wordt het thema in de praktijk vaak op simplistische wijze onderwezen of zelfs genegeerd, en zijn er maar zeven staten waarin
Black History verplichte lesstof is.
In 2014 werden er concrete aanpassingen voorgesteld op nationaal niveau, maar deze leidden tot een ware ‘onderwijsstrijd’. Een nieuw kader voor het geschiedeniscurriculum legde de nadruk op kritisch denkvermogen. Volgens tegenstanders was het voorstel anti-Amerikaans en – natuurlijk – politiek gekleurd. In dit geval werkte de polarisatie tot in het extreme door, met bijna lachwekkende gevolgen. Op verschillende scholen liepen de klaslokalen leeg omdat docenten en studenten het niet eens waren over de lesstof.
“
Een divers perspectief betekent niet het einde van een politiek neutrale geschiedschrijving, maar van een witte, kolonialistische geschiedschrijving.
De VS en Groot-Brittannië laten zien dat vooruitgang ver te zoeken blijft als kritische stemmen telkens het zwijgen wordt opgelegd met het argument ‘houd de politiek uit de geschiedenis’. Dat heeft er niets mee te maken. Een divers perspectief betekent niet het einde van een politiek neutrale geschiedschrijving, maar het einde van een witte, kolonialistische geschiedschrijving.
Als die discussie goed wordt gevoerd, kan ook ruimte worden gemaakt voor concrete ideeën zoals de suggesties van The Black Archives – zij bieden lesstof van mondiale geschiedenis aan als toevoeging op het reguliere onderwijs – of De Correspondent met een uitgebreide serie over verzwegen geschiedenis. En ook het voorstel van de originele makers van de Canon krijgt dan een kans: waar blijft die Canon van wereldgeschiedenis?
Er moet juist aan kinderen worden meegegeven dat deze discussie van alle tijden is; dat die tegenstellingen een land maken tot wat het is. Misschien zou er dan ook minder angst zijn om te leren van niet-Europese perspectieven. Dan zouden we begrijpen dat geschiedenisonderwijs niet gaat om schuld, schaamte of trots maar om historisch besef en het begrijpen van het heden.