In Nederland werken verschillende partijen samen om de kledingindustrie te verduurzamen, zoals vakbonden, NGO’s, de retailbranche en werkgevers. Minister Ploumen wilde juist dat Nederlandse oplossingsmodel onder de aandacht brengen in Bangladesh, bij onder meer fabrikanten en de overheid. Dat was het doel van de reis. Femke den Hartog vertelt bij terugkomst over haar indrukken.
Wat is er volgens u veranderd na de brand in Rana Plaza?
“Grote bedrijven geven nu meer openheid over hun productie. Na de brand is er een veiligheidsprotocol gekomen, een ‘accord for fire and buldingsafety’. Dit is getekend door merken, retailers en de vakbonden. Als het niet deugt hebben merken aangegeven dat ze een bijdrage leveren aan het in orde maken van de fabriek. Zo’n lijst is een hele stap.”
Textielfabriek in Bangladesh. Foto: union to union (flickr)
Was het mogelijk om tijdens deze reis een objectief beeld te krijgen van de kledingindustrie?
“Ik vond het programma heel sterk. We hebben gesproken met vakbondsleiders en fabrieken bezocht. Ook ontmoetten we veel inkopers, die daar ter plaatse voor de Nederlandse markt actief zijn. Tussen de regels door kom je heel veel te weten over bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden. Deze inkopers vertelden dat ze sinds de ramp in Rana Plaza afnemers een duidelijkere, veilige keuze kunnen aanbieden. Voorheen leek alleen de inkoopprijs leidend bij westerse merken en retailers. Rana Plaza heeft echter aangetoond dat ook de arbeidsomstandigheden moeten deugen en heel erg belangrijk zijn.”
Wat is eigenlijk uw rol als lobbyist?
“Ik overtuig bedrijven ervan om duurzaam te produceren. Daarvoor ga ik veel in gesprek met hulporganisaties en de overheid over de juiste koers. Beleidsmakers en politici praat ik bij over de ontwikkelingen in de sector. Zo ben ik nu weer onderweg naar Brussel. Detaillisten hebben bijvoorbeeld behoefte aan beter lokaal toezicht in de landen waar ze produceren. Hierin kunnen Nederlandse ambassades een rol spelen. Binnen de Tweede Kamer werd gepraat over de transparantie van de textielsector, het opstellen van wetgeving. Wij hebben met twee andere brancheorganisaties een plan van aanpak opgesteld, met tien punten, zoals leefbaar loon en het uitbannen van kinderarbeid. De retailsector gelooft in het nemen van eigen initiatief. Dit werkt volgens ons beter dan het maken van nieuwe wetgeving.”
Wat dat betreft is de situatie vergelijkbaar met Nederland tijdens de negentiende eeuw
Tijdens de reis in Bangladesh zijn jullie ook in gesprek gegaan met werkgevers. Hoe machtig zijn ze?
“De textielsector is de grootste werkgever van Bangladesh. De bazen van deze bedrijven zijn zeer vermogend en bezitten appartementen in Londen en Parijs. Hun geld maakt ze ook machtig en ze hebben flink wat in de melk te brokkelen bij de overheid. Zo is de oud-voorzitter van de werkgeversorganisatie ook de burgemeester van Dhaka.
Hoe zit het met de macht van vakbonden?
“Als textielarbeider is het nog steeds moeilijk om lid te worden van een vakbond. Bovendien zijn er heel veel verschillende vakbonden en die gaan het gevecht met elkaar aan. De strijd is overigens zeer heftig. Ze gaan zelfs met elkaar op de vuist. Textielwerkers die zich aan willen sluiten bij een vakbond worden geïntimideerd en soms ontslagen. Grote merken eisen wel dat hun werknemers lid kunnen worden van een bond, maar in de praktijk werkt dat anders. Wat dat betreft is de situatie vergelijkbaar met Nederland tijdens de negentiende eeuw.”
Jullie bezochten ook een fabriek van een Nederlandse ondernemer. Hij pakt het anders aan.
“Zijn fabriek en werkwijze ontroerden mij. De werkplek was heel schoon ingericht en hij is een voorstander van vakbondslidmaatschap. CNV is daar zelfs een lokaal project gestart. Werknemers van zijn fabriek krijgen een normaal loon en hoeven niet over te werken, ook krijgen ze Engelse les. In deze fabriek wordt onder andere Nederlandse bedrijfskleding gemaakt. Lang niet alle Nederlandse bedrijven zijn echter bereid om hier meer voor te betalen. Als ondernemer heeft hij het zelf ook moeilijk. Lid worden van een ondernemersorganisatie is voor hem niet te betalen. Ze vragen aan hem veel meer contributie dan aan een Bengaalse ondernemer en daarnaast ook steekpenningen.”
De overheid zegt dat in Bangladesh geen illegale arbeid bestaat, dus wordt daar ook niet op gecontroleerd
Hoe is het gesteld met de positie van arbeiders die voor de lokale markt produceren?
“Ik ben in een krottenwijk bij een schoolvoorbeeld geweest van een sweatshop. Dat was echt een moment waarop ik zelf brak. In kleine kamertjes zaten jongetjes van acht te naaien. Hun ouders brengen ze naar de ateliers waar ze twee jaar werken in ruil voor kost en inwoning. Ik zag een jongetje slapen op een berg T-shirts. Dat was hartverscheurend. De overheid zegt dat in Bangladesh geen illegale arbeid bestaat, dus wordt daar ook niet op gecontroleerd. Voor kinderen geldt een leerplicht, maar die wordt niet nageleefd. Het wrange is dat deze wijk vlakbij een haventje ligt, waar veel mensen arriveren vanuit het platteland. Als ze een paar kilometer doorlopen kunnen ze in een normale fabriek werken voor een aanvaardbaar loon. Wisten ze dat maar.”
U bent nu terug. Wat heeft deze reis concreet opgeleverd?
“We hebben ter plekke een goed beeld gekregen van de textielsector in Bangladesh. In Nederland werkt het bedrijfsleven al samen met NGO’s en de overheid. Deze reis toont maar weer aan hoe belangrijk dat is om op die manier samen te werken. Minister Ploumen brengt nu dit issue onder de aandacht in Europa en wil dit samenwerkingsmodel daarvoor verder gebruiken. Ik hoop dat het gretig aftrek zal vinden.”