Amper vijftien seconden duurde de stemming over de omstreden motie van VVD-Kamerlid Becker, die de regering verzocht om gegevens te laten bijhouden over de ‘normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond’. Weken later staat de discussie nog altijd op scherp. Het landelijke discriminatiemeldpunt ontving ruim duizend meldingen over de ‘dubieuze’ motie, een petitie die opriep de motie ongedaan te maken werd tienduizenden keren ondertekend. De ene na de andere politieke partij trok zijn steun aan de motie in, die bij het ingaan van kerstreces nog altijd een meerderheid heeft.
Kort nadat de Kamer Beckers motie aannam, wezen academici er al op dat de inhoud ervan weliswaar schokkend, maar niet nieuw was: onderzoek naar de opvattingen van specifiek Nederlanders met een migratieachtergrond wordt al zeker sinds de jaren 90 gedaan. Tot groeiende ergernis van die Nederlanders zelf, die zich gestigmatiseerd voelen. En terwijl de Tweede Kamer wil dat onderzoekers in onderzoek naar ‘integratie’ méér nadruk leggen op opvattingen, zien steeds meer onderzoekers daar zelf geen heil meer in. Is onderzoek naar ‘integratie’ rijp voor de geschiedenisboeken, zoals ook de vooraanstaande integratieonderzoeker Jaco Dagevos vorige week concludeerde?
‘Integratie’: een holle term?
Voor een term waar in de politiek en media zo vaak veel om te doen is, bestaat er verrassend weinig consensus over wat ‘integratie’ precies inhoudt. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), dat wetenschappelijk onderzoek doet en daarover aan de overheid rapporteert, onderzoekt sinds 1988 periodiek de ‘integratie’ van Nederlanders met een migratieachtergrond. Dat begon op verzoek van de overheid, die in de loop van de jaren tachtig besefte dat steeds meer (arbeids)migranten zich in Nederland zouden vestigen.
Wat het SCP onder ‘integratie’ verstaat, blijkt in de loop der jaren te zijn verschoven. Aanvankelijk gingen enquêtes vooral over sociaaleconomische factoren, zoals arbeidsparticipatie, onderwijsachterstanden en woonsituaties. Gaandeweg kwamen daar culturele factoren bij, zoals opvattingen over vrouwenemancipatie (sinds de jaren 90), lhbti+-acceptatie (sinds 2011) en antisemitisme (in 2015). Volgens Bernadet Naber, woordvoerder bij het SCP, is in het meest recente rapport (in 2022 op basis van een enquête in 2020) gekeken naar de “structurele, sociaal-culturele en politieke positie die mensen met een migratieachtergrond innemen in de samenleving en hun ervaringen met in- en uitsluiting”.
De uitdijende interpretatie van ‘integratie’ was een doorn in het oog van politicoloog Lea Klarenbeek, die in 2021 aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) promoveerde op het ‘concept’ integratie in de politiek en sociologisch onderzoek. “Ik las in allerlei onderzoeken over integratie, maar nergens een definitie ervan. Het leek een soort aanname dat iedereen toch wel snapte wat integratie betekent. Maar de onderzoekers keken naar allerlei factoren: waar wonen mensen, wat voor baan hebben ze, met wie zijn ze getrouwd, op wie stemmen ze, wat vinden ze van dingen? Dat werd allemaal opgevoerd als vanzelfsprekende indicaties voor ‘integratie’. Maar als je dat allemaal meet, wat meet je dan echt?”
Volgens Klarenbeek richtte integratieonderzoek zich de afgelopen decennia te veel op degene die zou moeten integreren, en niet genoeg op de samenleving als geheel. “Integratie gaat voor mij over de vraag of mensen zich in een samenleving op een gelijkwaardige manier tot elkaar verhouden. We zouden integratie niet moeten zien als een eigenschap van de ‘migrant’ of ‘nieuwkomer’ of van iemand die ergens nog niet bij hoort. We zouden het juist moeten zien als een relatie tussen mensen.”
Klarenbeek vergelijkt integratie met vriendschap. “Je kunt niet in je eentje integreren, daar heb je anderen voor nodig, zoals je ook niet in je eentje vriendschap kunt ‘doen’. Toevallig ís vriendschap met witte Nederlanders in enquêtes ook een van de indicatoren van iemands ‘integratie’. Maar als ik, als Nederlander zonder migratieachtergrond, geen vrienden wil zijn met mijn buren omdat die wel een migratieachtergrond hebben, dan wordt van hen gezegd dat zij een integratieprobleem hebben, terwijl dat probleem volgens mij toch echt bij mij zit.”
Overigens vindt Klarenbeek het SCP hier aan haar zijde. SCP-onderzoekers geven sinds het laatste grote onderzoek namelijk aan dat ze het tijd vinden voor een ‘paradigmaverschuiving’, nu integratie steeds meer verward wordt met ‘assimilatie’ oftewel aanpassing. Inclusie wordt een steeds centraler thema in integratieonderzoek: sinds 2006 onderzoekt het SCP bijvoorbeeld ook of Nederlanders met een migratieachtergrond zich gediscrimineerd voelen en in 2022 riep het de overheid op om in het integratiebeleid werk te maken van antidiscriminatie. In de volgende enquête onder Nederlanders met een migratieachtergrond, die volgend jaar moet plaatsvinden, staat het ‘samenlevingsperspectief’ centraal.
Klarenbeek vindt het een positieve verschuiving in ‘migratieonderzoekland’. “Maar zelfs in de nieuwe aanpak is de migrant nog vaak degene die moet integreren.” Teruggrijpend op het voorbeeld van iemand die geen vrienden wil zijn met haar buren: “Niet-migranten kunnen wel een integratieprobleem veroorzaken voor migranten, maar ze kunnen dat probleem nooit zelf hebben. Dat is scheef; het staat gelijkwaardige verhoudingen in de weg, die juist zo belangrijk zijn voor integratie.”
Politieke bemoeienis is niet nieuw
Hoeveel stof de motie-Becker ook deed opwaaien, het is niet voor het eerst dat de Tweede Kamer zich expliciet probeert te mengen in de inhoud van integratieonderzoek. In september 2002, met de moord op Pim Fortuyn en 9/11 in het achterhoofd, stelde de Tweede Kamer een parlementair onderzoek in naar het integratiebeleid na een breed gedragen motie van SP-voorman Jan Marijnissen. Die noemde het integratiebeleid ‘onvoldoende geslaagd’. In een lijvig rapport concludeerde een Kamercommissie een ruim jaar later dat het integratiebeleid weliswaar inconsistent was, maar in grote lijnen moest worden voortgezet.
Trees Pels, senior onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut, herinnert zich de periode goed. Ze was toen net aan de slag gegaan bij het instituut, dat voor de commissie bronnenonderzoek deed. Het onderzoek en haar collega’s lagen in de media en politiek onder een vergrootglas. “Er was voortdurend gedoe. Wij wilden niet meewerken aan stigmatisering, maar politici leken al te concluderen dat het integratiebeleid had gefaald. Rita Verdonk [die tijdens het onderzoek minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd in Balkenende II, red.] noemde ons onderzoek al mislukt nog voordat het uitkwam!”
Mislukt was de ‘integratie’ van nieuwe Nederlanders beslist niet, zegt Pels: “Op sociaaleconomisch vlak zagen we gigantische, positieve bewegingen. Mensen met een migratieachtergrond maakten een geweldige inhaalslag wat betreft opleiding, werk en inkomen. Voor discriminatie hadden we toen nog niet zoveel oog. Nu wel, en je ziet dat de discriminatie van mensen met een migratieachtergrond structureel is.”
Naar aanleiding van de motie-Becker, waarin het SCP werd geopperd als mogelijke uitvoerder van onderzoek naar normen en waarden onder Nederlanders met een migratieachtergrond, plaatste het SCP een statement op zijn website waarin het zijn onafhankelijke positie benadrukt. Op vragen van OneWorld verwijst ook SCP-woordvoerder Naber naar dat statement. “We zijn hier ongewild bij betrokken”, wil ze er wel over kwijt. “We worden genoemd in een motie die veel onrust teweegbrengt. Maar wij zijn van de kennis, niet van de politiek.”
Pels, die met haar collega’s in 2002 in het middelpunt van de aandacht stond, voelt sympathie voor haar collega’s bij het SCP. “Ik kan me voorstellen dat die zich nu even gedeisd willen houden.” Ze vertrouwt erop dat het SCP zich niet voor onjuiste politieke framing zal laten gebruiken, zoals haar instituut dat ook in 2002 weigerde. “De sfeer van toen valt goed te vergelijken met die van nu”, zegt Pels. “Eigenlijk zijn we terug bij af. Hoewel het er nu nog harder aan toegaat in het publieke debat en de politiek. Er is intussen veel verharding opgetreden vanuit de regering.”
Kan integratieonderzoek ook wél positief uitpakken?
Na de motie-Becker deed Rabin Baldewsingh, de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, een dringende oproep aan het kabinet om de motie niet uit te voeren. Hij noemde die ‘onbehoorlijk’, ‘discriminerend’ en ‘schadelijk’ en kreeg bijval van K9, een samenwerkingsverband van moskeekoepels. “In het debat over integratie worden groepen bij voorbaat weggezet”, zegt Baldewsingh. “Alleen al door te zeggen: van deze groep moeten we de normen en waarden onder de loep nemen, en van andere groepen geloven we het wel, maak je een onderscheid. Maar de vraag is: welke normen neem je als maatstaf? Wie bepaalt die norm? Je moet van goeden huize komen als je daar op een evenwichtige manier onderzoek naar wilt doen.”
Hoe moet je als wetenschapper omgaan met zulke politieke druk en bemoeienis met je onderzoek? Volgens Lea Klarenbeek is het een lastig dilemma. “Vooral voor migratiewetenschappers, want politici maken erg selectief gebruik van hun onderzoek. Als wetenschapper heb je natuurlijk niet altijd in de hand wat er met je onderzoek wordt gedaan, maar je hebt wel de verantwoordelijkheid om na te denken: waar landen deze cijfers? Je stuurt als wetenschapper rapporten de wereld in die een vormende werking op mensen hebben. Je hebt je ergens in verdiept, dan kun je ook zelf een beetje sturing geven aan hoe je onderzoek wordt geframed.”
Pels herkent dat: zij vindt het bijvoorbeeld belangrijk om te laten zien hoe groot de veranderlijkheid en diversiteit is binnen groepen met een migratieachtergrond. In haar eigen onderzoek, naar de opvoeding en ontwikkeling van kinderen met een migratieachtergrond, ziet ze schrijnende gevolgen van het publieke gesprek over de ‘integratie’. “Marokkaans-Nederlandse kinderen komen thuis en vragen aan hun ouders: moeten wij weg? Ze hebben het gevoel: we horen er niet bij, en het is nooit genoeg. Wat moeten we doen om hier wél als volwaardig geaccepteerd te worden? Er leeft ontzettend veel angst en onveiligheid, bij de kinderen en bij de ouders.”
Volgens Baldewsingh is onderzoek naar de opvattingen van Nederlanders met een migratieachtergrond over bijvoorbeeld antisemitisme, vrouwenemancipatie en lhbti+-acceptatie weliswaar vaak stigmatiserend, maar hóeft het dat niet te zijn. “Zolang je opvattingen over deze thema’s maar onderzoekt bij álle Nederlanders, en niet langer nadrukkelijk kijkt naar de migratieachtergrond van geënquêteerden. Het is ook interessant om te zien hoe gereformeerde Nederlanders ergens over denken, of aanhangers van extreemrechts of voetbalfans of het studentencorps, om maar wat te noemen.”
Reactie SCP: ‘Groepskenmerken zijn niet vertrekpunt’
Op Baldewsinghs laatste gedachte wil het SCP desgevraagd wel reageren. Woordvoerder Naber: “Nog steeds kan het zinvol zijn te onderzoeken hoe nieuwe migrantengroepen, zoals vluchtelingen uit Oekraïne, hun weg in de samenleving vinden. Maar de centrale vraag is op dit moment vooral hoe we met die grote variatie aan mensen voldoende verbinding in de samenleving houden. Vandaar dat het aankomende onderzoek van het SCP (dat in 2025 start) zich richt op de vraag hoe het gaat met het samenleven en hoe we ons met elkaar verhouden tot maatschappelijk thema’s. Groepsprocessen en groepskenmerken spelen daarbij een rol, maar zijn niet het vertrekpunt.”
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand