Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld.
Word abonnee
Bestuurssocioloog aan de Universiteit van Tilburg Mark van Ostaijen kiest zijn woorden zorgvuldig. Niet voor niets. Sinds zijn proefschrift
Worlds between Words: the politics of intra-European movement discourses, waarmee hij vorig jaar aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam promoveerde, is hij zich erg bewust van de impact. “Ik kan haast geen krant meer lezen zonder over de woorden te vallen. Ik ben zelf ook erg bewust van mijn eigen taalgebruik.”
In Nederland vallen in het migratiedebat vooral de ‘watertermen’ op. Van ‘vluchtelingenstromen’ tot ‘tsunami’ en ‘code oranje’. “Omdat we als land een strijd met het water kennen, spreken dit soort watermetaforen erg tot de verbeelding. Iedereen begrijpt ze ook. Wilders is fameus in het doortrekken van dit soort metaforen: ‘het water staat ons aan de lippen, de dijken moeten opgehoogd, we dreigen het afvoerputje van Europa te worden’. Allemaal in hetzelfde metaforische frame.”
Sommige mensen horen dit soort taalgebruik schouderophalend aan. Maar onschuldig is dit taalgebruik zeker niet, stelt Van Ostaijen. “Achter woorden gaan werelden schuil.” In zijn proefschrift onderzoekt hij de consequenties van het taalgebruik rondom ‘intra-Europese movement’. “Wat zijn de gevolgen voor beleid, voor wet- en regelgeving? In de praktijk zien we bijvoorbeeld dat er coalities ontstaan die in hetzelfde frame praten, soms onbewust, soms heel bewust. Ze nemen elkaars taalgebruik over omdat ze een bepaald belang delen.” In het migratiedebat gaat het vaak om het benadrukken en agenderen van de urgentie. “Heel politiek dus en dan wordt het voor mij interessant. Ik begeef me als socioloog en bestuurskundige graag op het snijvlak tussen deze twee domeinen.”
“
In de praktijk ontstaan er coalities die in hetzelfde frame praten, soms onbewust, soms heel bewust
Van Ostaijen geeft als voorbeeld hoe er in Nederland over de arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europa werd gesproken. “In Nederland hebben bijvoorbeeld de gemeenten Rotterdam en Den Haag de sociale problematiek rondom deze ‘migranten’ op de agenda gezet. Zij begonnen in 2007 met termen als ‘MOE-landers’, ‘Polenhotel’ en ‘huisjesmelkers’. Donner, die toen nog minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was, wilde daar absoluut niets van weten. Het frame van de rijksoverheid was toen nog dat van Brussel. “Europa als één grote arbeidsmarkt, Nederland als handelsnatie van oudsher, dat soort termen kwam je ook in de beleidsstukken tegen. Dat was de dominante metafoor.”
Andere geluiden werden niet gehoord. Maar de druk van onderuit groeide. Vanuit gemeenten in Brabant, het Westland, Peel en Maas. ‘Bijna wekelijks klopte er wel een wethouder in Den Haag op de deur die aandacht vroeg voor de problemen.’
De rijksoverheid ging overstag en in de beleidsstukken dook vervolgens dezelfde taal, dezelfde terminologie op. “Rotterdam, Den Haag en ook het Rijk vonden elkaar vervolgens in dezelfde taal en gingen nauwer samenwerken. Maar dat werkt niet in Brussel. Daar spraken ze juist over mobiliteit, over free movement, en niet over migratie en integratie, dat was iets voor third country nationals. Niet voor Europeanen. Een totaal ander discours, waar een hele wereld achter zit.”
Het andere taalgebruik had ook gevolgen. “Dat betekende namelijk dat de Nederlandse ministers in Brussel nog geen deuk in een pakje boter konden slaan, omdat ze een totaal andere taal spraken.” Dat was uiteindelijk ook een bewuste keuze, stelt van Ostaijen. De politici wilden immers geen afbreuk doen aan het Nederlandse sentiment, met als gevolg dat het Brusselse beleid dat ze op wilden tuigen, niet van de grond kwam.
Fascinatie voor taal
Zijn fascinatie voor het taalgebruik in het debat is nog altijd, even groot, vertelt Van Ostaijen. “Het is heel fascinerend, woorden zijn niet onschuldig of neutraal. Of je het nu over migratie of mobiliteit gaat, het is een deur naar een eigen wereld. Woorden scheppen werelden, werelden die elkaar vaak niet verstaan.”
Soms worden er nieuwe woorden in een debat gezocht. Of het nu over termen als ‘gehandicapt’, ‘mensen met een beperking’ of ‘allochtonen’ gaat. “Sommige woorden raken te beladen, haast besmet. Dat zie je vooral wanneer het gaat om bevolkingsgroepen die hinder ondervinden van hun gemarginaliseerde positie. Een collega van mij noemt dat ‘verbale vernieuwing’. Je ziet dan dat er nieuwe termen worden gezocht om de werkelijkheid te vatten, terwijl we eigenlijk wel weten dat deze ons zal ontglippen.”
“
Of het nu over migratie of mobiliteit gaat, woorden scheppen een deur naar een eigen wereld
Nieuwe woorden bieden soms wat lucht. Politici zijn daar bij uitstek bedreven in, stelt de bestuurssocioloog. “Zij proberen met woorden betekenis te geven aan de wereld om hen heen. Wanneer je de woorden van een ander gebruikt neem je zijn frame over en ben je een figurant in het verhaal van een ander. Met woorden kunnen politici een electoraat aanspreken, maar ook anderen uitsluiten.”
Van Ostaijen mag zich zelf ook graag in het publieke debat mengen. Het sociologische perspectief ontbreekt volgens hem te vaak in het publieke debat, dat vol zit met aandacht voor het individu. Vorige maand verscheen dan ook zijn boek Wij zijn ons, een kleine sociologie van grote denkers. In dit boek gaat hij aan de hand van denkers als Max Weber, Pierre Bourdieu en Johan Huizinga in op alledaagse sociale verschijnselen. Van voetbalsupporters en radicalisering tot de boze witte Nederlander. “Want ook achter het woord ‘boze witte Nederlander’ gaat een geheel eigen wereld schuil.”