Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld.
Word abonnee
Het is een vreemde gedachte: alle mensen die in 1918 stemden op Susanna ‘Suze’ Groeneweg – die op 17 september 1918 als eerste vrouw plaatsnam in de Tweede Kamer – waren man. Eerder dat jaar hadden alle mannen vanaf 25 jaar actief kiesrecht gekregen en mochten vrouwen zich verkiesbaar stellen. Pas in 1919 mochten vrouwen eindelijk ook zelf naar de stembus. Hoewel, niet álle vrouwen: in de toenmalige koloniën Suriname, Nederlands-Indië en de voormalige Antillen
duurde het nog jaren voor vrouwen kiesrecht kregen.
De goede spreekvaardigheid van de jonge Groeneweg (1875-1940) was de onderwijzers op haar zondagsschool al opgevallen. Doorleren was eind negentiende eeuw voor meisjes nog lang geen vanzelfsprekendheid. Vader Groeneweg zag er het nut dan ook niet van in, maar moeder– die zelf slechts zes weken naar school was geweest en zichzelf op latere leeftijd had leren lezen en schrijven – zette door. Op de ‘Rijksnormaalschool’1 werd de 14-jarige Suze opgeleid tot onderwijzeres.
“
Mannelijke Kamerleden waren bang dat ze hun grappen moesten aanpassen, nu er een vrouw in hun midden was
Op de scholen waar ze lesgaf zag Groeneweg de gevolgen van armoede en drankmisbruik. Toen ze op het Rijksopvoedingsgesticht werkte – dat arme, verwaarloosde of ouderloze
kinderen opving – stoorde ze zich aan de slechte behandeling van meisjes. Ze sloot zich onder andere aan bij de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en de Vereeniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken. In 1903 werd ze lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP).
Van ‘Mijne Heeren’ naar ‘Leden der Staten Generaal’
Toen Groeneweg in 1918 werd verkozen tot eerste vrouwelijke Kamerlid, reisden vrouwen uit het hele land naar Den Haag om haar toe te juichen. In haar ‘maidenspeech’ ging ze kort in op haar bijzondere positie. Ze voelde een zware verantwoordelijkheid om het bewijs te moeten leveren dat ook vrouwen geschikt waren voor de politiek, ‘als draagster van deze geschiedkundige gebeurtenis’. Slechts een deel van de Kamer applaudisseerde voor haar, merkte ze later op.
“
Volgens de krant Het Volk bewees Groeneweg dat vrouwen ook in het parlement thuishoren
Dat ze ook inging op de moeilijke positie van moeders en vrouwen van gemobiliseerde soldaten, was voor de krant
De Tijd aanleiding om de speech weg te zetten als ‘een echt vrouwelijke speech’. De socialistische krant
Het Volk vond daarentegen dat Groeneweg direct had bewezen dat vrouwen thuishoren in het parlement.
Groenewegs komst bracht behoorlijk wat onrust met zich mee in de Tweede Kamer. Haar 99 mannelijke collega’s (de Kamer had toen nog maar 100 zetels) waren bang dat ze hun gedrag en grappen moesten aanpassen nu er een vrouw in hun midden was. Er verscheen zelfs een gedicht over haar, van onbekende hand:
Kijk, nu zitten jullie knusjes
In de Kamer bij elkaar
‘k Hoor je al interpelleren
Suze, is de koffie klaar?
Kijk, nu wordt het pas gemoed’lijk.
Jullie zitten net als thuis.
Zij zit achter de verstelmand
Of ze stopt een sok van Duys.2
En dan waren er nog praktische uitdagingen. Zo moest er een vrouwentoilet worden aangelegd, aan het eind van een gang die al snel het ‘Groenewegje’ werd genoemd. Het leidde tot heimelijke grapjes, omdat er in de Haagse rosse buurt een straat was die ook zo heette. Ook veranderde de troonrede: die opende niet langer met ‘Mijne Heeren’, maar met de nu beroemde zin ‘Leden der staten Generaal’. In 1967 werd het oubollige ‘der’ vervangen door ‘van de’.
“
Groeneweg stond al snel bekend als iemand die zich grondig voorbereidde en geen blad voor de mond nam
Groeneweg doorstond de flauwe grappen en grofheden stoïcijns en richtte zich op de inhoud. Al snel kwam ze bekend te staan als iemand die zich grondig voorbereidde en geen blad voor de mond nam. Tijdens een debat over de prijzen van huishoudelijke boodschappen, beet Groeneweg een minister toe dat hij niet eens wist waar hij het over had – deed hij als man soms zelf de boodschappen? Hij moest erkennen dat dat inderdaad niet zo was.
Wie dacht dat de toon van de politieke debatten wel zou verzachten nu er vrouwen in het parlement kwamen, kwam bedrogen uit. Tijdens haar betogen schijnt Groeneweg nog wel eens te hebben afgeweken van het nette woordgebruik in het parlement, wat haar de bijnaam ‘madame Sans-Gêne’ (SG, haar initialen) opleverde. Pieter Oud, onder andere mede-oprichter van zowel de PvdA áls de VVD en burgemeester van Rotterdam, noemde haar ‘geen katje om zonder handschoenen aan te pakken’.
“
Aparte groeperingen voor vrouwen vond Groeneweg onzin
Groenewegs interesse ging vooral naar volksonderwijs, moederschapszorg, (arbeids)rechten voor vrouwen, drankbestrijding en demilitarisering. Op haar initiatief kwam er in 1929 een wettelijke zwangerschapsverlofregeling, die – ondanks haar eigen protest – uiteindelijk alleen voor getrouwde vrouwen gold. Ze voerde actie tegen de plannen om ambtenaressen te ontslaan als ze trouwden. Tegen die tijd had Groeneweg zes vrouwelijke collega-Kamerleden. Samen met onder anderen Johanna Westerman van de Vrijheidsbond zorgde Groeneweg in 1931 voor wijziging van de Gemeentewet, zodat ook vrouwen burgermeester konden worden. Door dezelfde wetswijziging konden vrouwen nu ook benoemd worden tot ambtenaar van de burgerlijke stand: Groeneweg was de eerste vrouw die mensen in de echt kon verbinden.
Een gematigde feminist
Groeneweg maakte zich hard voor vrouwenzaken, maar had aparte groeperingen voor vrouwen altijd al onzin gevonden. Dat zou hun zogenaamde minderwaardigheid alleen maar bevestigen, vond ze. Ze was dan ook een fervent tegenstander van de in 1908 opgerichte Bond van Sociaal-Democratische Vrouwenclubs. Op een SDAP-congres in 1913
zei ze daarover: ‘Elk jaar heb ik mijn tegenzin overwonnen en ben ik naar de jaarvergadering der vrouwen gegaan en elk jaar ben ik er ziek van thuis gekomen. Ik voel het als iets tegennatuurlijks, dat daar een groepje van hetzelfde geslacht zich afzondert en daar aardig en lief tegen elkaar doet. Mijn ervaring is, dat als de vrouwen zichzelf maar op de voet van gelijkheid met den man plaatsen, zij ook volkomen als gelijken erkend worden.’
Groenewegs visie was ook gematigder dan veel andere feministen in die tijd. Zo verdedigde ze het recht op betaald werk voor vrouwen en vond ze dat zij niet zomaar ontslagen mochten worden als ze trouwden, maar pleitte ze er óók voor dat de lonen van mannen hoog genoeg moesten zijn, zodat getrouwde vrouwen niet meer buitenshuis hoefden te werken. Bovendien heeft het er alle schijn van dat ze vooral streed voor vrouwen in Europees Nederland en niet voor die in de toenmalige koloniën.
“
Ze dacht dat als zij als Kamerlid zou falen, alle vrouwen in een kwaad daglicht zouden staan
Tot 1937 bleef ze Tweede Kamerlid. Ze combineerde dat met het lidmaatschap van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1937) en de Rotterdamse gemeenteraad (1919-1931). Haar hele politieke loopbaan bleef ze de prestatiedruk voelen,
gaf ze aan het eind van haar carrière aan. Als zij als Kamerlid zou falen, dan zou dat alle vrouwen in een slecht daglicht zetten, dacht ze.
Veel tijd voor een sociaal leven had ze niet, door haar drukke baan. Ze had een paar lange vriendschappen, tot een relatie kwam het nooit. In 1937 stelde Suze Groeneweg zich niet herkiesbaar. Een paar jaar eerder had ze een beroerte gehad en daar herstelde niet meer helemaal van. In 1940 overleed ze, op 65-jarige leeftijd. Kranten schreven dat ze was ‘opgebrand door haar idealen’.