Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld.
Word abonnee
Ik herinner me mijn opluchting nog goed, niet lang na het begin van de coronacrisis: mijn opleiding Culturele Antropologie aan de Universiteit Leiden zou overgaan op digitaal lesgeven. Nu kon ik, als chronisch ziek persoon, op dezelfde manier meedoen als ieder ander. Voorheen kostte het me zoveel energie om naar colleges te gaan dat ik op sommige dagen niet eens kon douchen. Ik hoefde ook niet langer extra pijnstillers te slikken: ik kon gewoon met mijn laptop schoot in bed mijn colleges bijwonen. Gehandicapte vrienden waren net zo opgelucht als ik.
Maar zo snel als digitaal lesgeven de norm werd, zo snel verdwijnt het weer van tafel. In de persconferentie van 13 augustus maakte het kabinet bekend dat zowel het mbo als het hoger onderwijs zich vanaf 30 augustus niet langer aan de anderhalvemeterregel hoeft te houden. Veel medewerkers en studenten reageerden opgelucht, omdat het onderwijs weer grotendeels offline kan plaatsvinden. Maar ik pleit er juist voor om lessen te trekken uit de afgelopen anderhalf jaar.
Corona maakte het onderwijs toegankelijker dan ooit
Als ik heb over toegankelijkheid heb, denken mensen al snel aan de toegankelijkheid van gebouwen en (college)zalen voor bijvoorbeeld rolstoelgebruikers. Het ontbreken van liften en opritten bij deuropeningen maakt het voor hen inderdaad onmogelijk om van een gebouw gebruik te maken. Maar toegankelijkheid is veel meer dan dat. Alleen al op het hoger onderwijs geeft
een op de drie studenten aan een functiebeperking te hebben. Zij hebben bijvoorbeeld concentratieproblemen of een lichamelijke beperking.
“
Voor veel studenten was het onderwijs tijdens de coronacrisis toegankelijker dan ooit
Het onderwijs is onvoldoende op hen ingericht. Neem bijvoorbeeld de manier waarop opleidingen hun jaar hebben ingedeeld. Veel opleidingen maken gebruik van ‘blokmodellen’, met bijvoorbeeld acht weken colleges, direct gevolgd door tentamens. Veel chronisch zieke studenten kunnen niet mee in dat tempo. Zij hebben niet altijd in de hand of ze een college kunnen volgen, terwijl zij prima mee zouden kunnen als ze de lessen flexibeler in te delen waren.
Vóór corona zetten onderwijsinstellingen al kleine stapjes om studeren flexibeler te maken. Sommige docenten namen hun colleges bijvoorbeeld op en stelden die na afloop online beschikbaar aan de studenten. Dat is niet alleen een uitkomst voor studenten met een functiebeperking, maar ook voor studenten die topsport bedrijven, die kinderen hebben of die mantelzorg verlenen.
Tijdens de coronacrisis breidden de instellingen hun digitale aanbod uit. Dat leidde uiteindelijk tot ‘hybride colleges’: een maximaal aantal studenten is fysiek aanwezig, de rest doet mee via de livestream. Technisch was het een uitdaging, maar het kwam de toegankelijkheid enorm ten goede. Dankzij online voorzieningen was het onderwijs tijdens de coronacrisis voor veel studenten toegankelijker dan ooit.
Het oude normaal betekent ook discriminatie van mensen met een beperking
Helaas is die hybride vorm van lesgeven ook arbeidsintensief. ‘Hybride onderwijs is niet gewoon fysiek onderwijs met een camera erbij’, zei een hoogleraar tegen het Leidse universiteitsblad Mare. ‘Als je het goed wil doen, geef je tegelijkertijd zowel online als fysiek college. Dat kost twee keer zo veel tijd.’ Daarom begonnen onderwijsinstellingen zodra het weer kon met het afschalen van hun online aanbod. Lydia Vlagsma van Ieder(in) (een belangenorganisatie voor mensen met een beperking of chronische ziekte) vertelt me dat ze voor de zomer al online initiatieven zag verdwijnen naarmate er meer fysiek onderwijs mogelijk werd.
“
Maatregelen die mij en anderen ten goede kwamen verdwenen
In diezelfde periode stuurde een tiental belangenorganisaties – waaronder Ieder(in) –
een brief naar de Tweede Kamer, waarin ze aangaven zich zorgen te maken over de afname van de voorzieningen, naarmate het onderwijs meer fysiek zou plaatsvinden. Het ging dan onder meer over het opnemen van colleges om later terug te luisteren, online werkgroepen en de mogelijkheid om tentamens online te maken. Stuk voor stuk maatregelen die mij en andere studenten met een functiebeperking juist erg ten goede kwamen.
Voor corona kon een student wel voorzieningen aanvragen via de examencommissie (zoals extra tijd voor tentamens of extra herkansingen), maar in de praktijk kan zo’n aanvraag worden afgewezen om de instelling werk te besparen, ook als iemand een verklaring van een arts heeft. Continu moeten vragen om voorzieningen komt de toegankelijkheid van het onderwijs niet ten goede. Als niet-gehandicapte personen bij elke deur zouden moeten vragen om een deurknop, dan zou daar in één keer op universele schaal een oplossing voor komen. Als personen met een beperking om vergelijkbare voorzieningen vragen wordt er eerst eens stevig onderzocht waarom dat noodzakelijk zou zijn. Hier is geen sprake van gelijkwaardige behandeling, maar van discriminatie van mensen met een beperking: validisme.
Individuele studenten zouden niet verantwoordelijk moeten zijn voor de toegankelijkheid van hun eigen onderwijs. De verantwoordelijkheid voor het aanbieden van toegankelijk onderwijs zou bij de onderwijsinstellingen en de overheid moeten liggen, zoals bijvoorbeeld ook wordt onderstreept in een
adviesrapport van Het College van de Rechten van de Mens uit 2020. Op grond van het VN-verdrag Handicap heeft Nederland de verplichting om het recht op onderwijs zonder discriminatie op basis van handicap te verwezenlijken. Door geen aanpassingen te doen die de toegankelijkheid bevorderen (in dit geval het behoud van online onderwijs) blijft systemisch validisme in stand.
Ik begrijp wel dat studenten en medewerkers zo snel mogelijk terug willen naar fysiek onderwijs. Voor veel mensen was onderwijs op afstand een stuk minder prettig dan fysiek onderwijs nabij. We mogen ook niet negeren dat online onderwijs grote impact had op het mentale welzijn van veel mensen. Maar ik vind het onaanvaardbaar dat ‘terug naar normaal’ betekent dat gehandicapte studenten opnieuw worden buitengesloten, terwijl er een prima, hybride, tussenvorm is.
Met dank aan Sita Mohabir (diversiteit- en inclusieadviseur), Ama Boahene (voorzitter LSVb) en Marcel Melchers (Fenestra Disability Centre, Universiteit Leiden).