Westerse kledingbedrijven overwegen Bangladesh de rug toe te keren. Ze noemen zakendoen overantwoordelijk na de zoveelste brand drie weken geleden in een textielfabriek. Maar zijn alleen de Bengaalse kledingproducenten verantwoordelijke voor de onveiligheid in hun fabrieken?
"Schokkend," noemt voorzitster Kalpona Akter van het Centrum voor Arbeidssolidariteit in Bangladesh de berichten dat westerse bedrijven, vanwege de toenemende onveiligheid in kledingfabrieken, overwegen zich terug te trekken uit haar land. Bij de laatste grootste ramp uit de textielgeschiedenis drie weken geleden kwamen 1100 mensen om het leven, nadat het Rana Plaza van negen verdiepingen hoog in de hoofdstad Dhaka instortte.
“Zijn alleen de Bengaalse textielfabrikanten verantwoordelijkheid voor die onveiligheid?", vragen de vakbonden zich af. Het probleem is toch al jarenlang bekend. Voerden westerse bedrijven dan wel inspecties uit? Wisten zij aan welke producent ze leverden? De textielindustrie is een schimmige wereld waarin door de hoge werkdruk de kledingproductie aan duistere fabriekjes wordt uitbesteed. Dat is toch geen geheim in deze wereld?
Film- en kledingproducent Walt Disney heeft als eerste aangekondigd alle contracten met Bengaalse fabrieken te verbreken. Het Amerikaanse bedrijf noemt het onverantwoordelijk nog langer zaken te doen met een land waar fabriekseigenaren weigeren zich aan de veiligheidsvoorschriften te houden. Moet Walt Disney niet zeggen dat de goede naam van het bedrijf is besmeurd nadat er productiebonnen met het logo van het Amerikaanse bedrijf in de brandresten werden gevonden en Walt Disney nu uit schaamte wegrent?
Bij tientallen branden in de afgelopen maanden vonden honderden mensen de dood. Die berichten zijn niet nieuw. Bengaalse textielfabrieken zijn dodelijke vallen waarin zelfs nooduitgangen en brandblusapparatuur ontbreken, schrijft het Centrum voor Arbeiderssolidariteit in één van zijn rapporten. De vakbond waarschuwt met steun van internationale vakorganisaties al jarenlang voor de toenemende onveiligheid. De regering en de westerse kledingsbedrijven knepen liever een oogje dicht.
De moordende Bengaalse textielindustrie is volgens vakbondsvoorzitter Akter dus net zo goed de schuld van westerse kledingbedrijven. In fabriekspanden wordt nauwelijks geïnvesteerd, omdat bijvoorbeeld H&M, Wal-Mart en het Nederlandse C&A te weinig voor de kleding betalen. Voor een T-shirt dat in Amsterdam voor veertig euro over de toonbank gaat, krijgt een fabriekseigenaar niet meer dan vier euro.
Het derdewereldland Bangladesh, waar een derde van de bevolking van een dollar per dag leeft, onderdrukt met harde hand de rechten van vakbonden die betere arbeidsomstandigheden eisen. Demonstraties worden met kogelregels verhinderd.
Want het land is er maar al te trots op naast China te zijn uitgegroeid tot de grootste textielproducent ter wereld. De textielindustrie is met tachtig procent van de export het goudhaantje van de economie. Het zijn de arbeiders die de prijs voor het succes betalen. Voor een zesdaagse werkweek van twaalf uur per dag verdienen ze niet meer dan dertig euro per maand.
De westerse textielfabrikanten zijn op zoek naar nieuwe goedkope landen. Vietnam, Cambodja en Indonesië staan nu op het lijstje. Ik hoorde deze week dat de hotels in Jakarta overvol zitten met westerse inkopers die nu graag zaken met Indonesië willen doen.
Akter vindt dat westerse kledingbedrijven de twee miljoen arbeiders in de textielindustrie nu niet in de steek mogen laten. De Bengaalse economie stort dan compleet in. Ze pleit er voor dat de fabrikanten zich aan de veiligheidsvoorschriften houden, er betere controles komen en westerse kledingbedrijven een eerlijker prijs betalen. Want behalve China is er heus geen land meer in de wereld te vinden waar een T-shirt minder kost.