Volkskrant-columnist Bert Wagendorp ziet in dit politiek activisme de zoveelste hype rondom kinderen van asielzoekers waarin morele verontwaardiging botst met wetten, regels en verdragen. In de krant van afgelopen zaterdag schrijft hij:
‘Kenmerk van morele verontwaardiging is dat ze een redelijke discussie op basis van rationele argumenten meteen doodslaat. Wie voor dat laatste pleit, is per definitie fout en een harteloze klootzak. De moreel verontwaardigde heeft het heilige gelijk aan zijde; hij is niet zomaar verontwaardigd, maar op morele gronden – wie zal het wagen hem zijn gelijk te ontzeggen?’
“Morele overwegingen, maar ook emoties zoals verontwaardiging en boosheid kunnen veranderingen in het politieke speelveld teweegbrengen
De moraal als verwijt – het is niet ongebruikelijk in het asieldebat. Wat Wagendorp (die overigens een ruimhartig Kinderpardon steunt) en Nieuwenhuizen echter negeren is dat de moraal ons een kritische buitenpositie biedt, van waaruit we de uitgangspunten van het huidige asielbeleid aan de kaak kunnen stellen. Morele overwegingen, maar ook emoties zoals verontwaardiging en boosheid kunnen veranderingen in het politieke speelveld teweegbrengen omdat we politieke besluiten of rechterlijke beslissingen niet langer stilzwijgend aannemen als noodzakelijk, maar op grond van nieuwe inzichten plots als onrecht zien. Bij het lezen van Wagendorps column flitste door mijn hoofd wat Salman Rushdie schreef over woede: woede is een blijk van ons idealisme – we zijn kwaad omdat we weten dat het niet zo zou moeten zijn.
“Dat de uitsluiting van vluchtelingen onvermijdelijk is, wil nog niet zeggen dat het ook rechtvaardig is
Dit zijn politieke vragen waar de wetgever een antwoord op geeft door beleid te maken. De vreemdelingenwet, het asielbeleid en het Kinderpardon regelen hoe we vluchtelingen opvangen en ontvangen. Onze wetten maken het mogelijk dat vluchtelingen asiel kunnen aanvragen en verblijfsrecht kunnen krijgen. Maar wetten en beleid trekken onvermijdelijk ook een grens tussen wie mag blijven en wie niet. De insluiting van vluchtelingen die door onze wetten mogelijk wordt gemaakt gaat per definitie gepaard met uitsluiting. Maar dat die uitsluiting onvermijdelijk is, wil nog niet zeggen dat het ook rechtvaardig is.
‘In zoverre ethisch handelen raakt aan ethos, dat wil zeggen aan de woning, de plek waar je thuis bent, je vertrouwde verblijfplaats en hoe je er leeft, hoe je je er verhoudt tot jezelf en anderen, anderen als getrouwen en als vreemdelingen, is ethiek gastvrijheid.’
Derrida bracht mij daarmee op het volgende inzicht. In onze omgang met vluchtelingen laten wij zien wie we zijn. Dat de negenjarige Nemr ons ongemakkelijk laat voelen is dus niet zo vreemd. Het is het begin van het ethisch besef: kunnen wij onszelf nog wel in de spiegel aankijken als we Nederlandse kinderen uitzetten uit het land waar ze thuis zijn, waar ze vriendjes hebben en naar school gaan, waar ze groot en zichzelf zijn geworden? Derrida wijst ons op het verschil tussen de wezenlijk waarde van asiel enerzijds en de werkelijkheid van recht en beleid anderzijds. Er is, zegt Derrida, een hogere ‘Wet van gastvrijheid’, die uitstijgt boven het door mensen gemaakte recht en beleid. Deze hogere Wet maakt ons alert op de uitsluiting en het onrecht die ons beleid onvermijdelijk produceert, en verlangt van ons dat we dit onrecht waar mogelijk verzachten. Deze hogere Wet doet ons beseffen dat we onvermijdelijk tekortschieten en falen en dat wij daarvoor verantwoordelijk zijn. Het is dan ook buitengewoon pijnlijk dat VVD-staatssecretaris Mark Harbers (Justitie en Veiligheid) vandaag in de Volkskrant over met uitzetting bedreigde gewortelde kinderen zegt: ‘Ik stel vast dat vooral aan de kant van de ouders iets misgaat.’
“Kunnen wij onszelf nog wel in de spiegel aankijken als we kinderen uitzetten uit het land waar ze thuis zijn?
Verder lezen?
Rechtvaardige journalistiek verdient een rechtvaardige prijs.
Maak jij OneWorld mogelijk?
Word abonnee
- Digitaal + magazine — € 8,00 / maand
- Alleen digitaal — € 6,00 / maand