De volgende patiënt die mijn spreekkamer binnenkwam was het lokale stamhoofd. Hij sprak goed Engels en mijn tolk verliet de spreekkamer. Hij had echter de spreekkamer nog niet verlaten of hij kwam al weer terug. ‘Dokter, een spoedgeval, kunt u even meekomen?’
Ik liep achter hem aan naar buiten.
‘Ik moet je even inlichten over de chief,’ verklaarde de tolk zich. ‘De chief maakt zich zorgen over zijn bloeddruk en laat hem iedere dag meten. Hij heeft de rotsvaste overtuiging dat de bloeddruk van een sterk hart niet hoog genoeg kan zijn. Zijn bloeddruk is echter heel laag, omdat hij allerlei bloeddrukverlagende middelen slikt. Hij is er van overtuigd dat die moderne westerse medicijnen zijn hart sterk maken.’
‘Een moeilijk geval dus,’ lachte ik.
‘Je moet onder geen beding zeggen dat zijn bloeddruk mooi laag is, dan gaat hij alleen nog maar meer bloeddrukverlagers slikken.’
Ik ging terug naar zijn spreekkamer en verontschuldigde me bij de chief, die inderdaad voor zijn dagelijkse bloeddrukmeting kwam. Ik mat de bloeddruk, die inderdaad laag was.
‘Hoe is mijn bloeddruk, dokter?’ vroeg de chief.
Ik verzekerde hem dat die fantastisch was.
‘Is de bloeddruk hoog?’
‘De bloeddruk is goed, u kunt wel wat minder medicijnen gebruiken.’
‘Ik kan ze wel betalen.’
‘Soms kunnen te veel medicijnen uw eigen innerlijke kracht tenietdoen,’ probeerde ik.
De chief keek me even achterdochtig aan. Uiteindelijk knikte hij. De innerlijke kracht leek hem wel te bevallen en hij verliet een beetje verward en een beetje trots de spreekkamer.
Ik vergiste me uiteindelijk toch nog door hem bij het verlaten van de spreekkamer te overtuigen dat hij de bloeddruk van een achttienjarige had. Dat deed het in Nederland altijd heel goed bij oudere patiënten.
Hier kon je iemand echter niet harder beledigen. De tolk keek me verloren aan vanuit de deuropening. De chief met de bloeddruk van een kind?
Ik begreep er duidelijk niets van.