Drie keer per dag eten de mensen in het noorden van Ghana pap van gemalen gierst. Ze vinden de pap het lekkerste ter wereld. Dat is maar goed ook, want iets anders is er niet. Om lekkere pap te maken moet de gierst heel fijn gemalen worden door een steen over een andere steen te schuren. Het is zwaar werk, zeker gezien een gezin met acht kinderen heel wat bordjes pap eet op een dag.
Nu is het werk in Ghana nauwkeurig verdeeld: De man ploegt met de stier het land en de vrouwen doen de rest. Zij kunnen het werk wel verdelen, want een man heeft vaak meerdere vrouwen. ’s Ochtends gaan de vrouwen eerst water en brandhout halen. Als het water op het vuur staat beginnen ze met het malen van de gierst op de binnenplaats. Ze zingen liedjes op het ritme van de maalstenen. Schuif, schuif, heeejoooo!, schuif schuif, oewaa!, een heel gezellig geluid als je ’s ochtends langs de hutjes loopt. Sinds kort is er echter een nieuw geluid op de Afrikaanse savanne.
De eerste elektronische molen kwam tien jaar geleden. Aan de rand van de markt is een hutje gebouwd, speciaal voor de molen. Het is een klassiek rond hutje met lemen muren en een rieten dak. In het hutje zitten twee gaten; één deed dienst als raam, de ander als deur.
Van een afstand is al duidelijk dat dit geen gewoon hutje is. Het kabaal dat eruit komt is niet te beschrijven. De hele marktplaats wordt erdoor overstemd en tot ver in de omgeving is het gemaal, geknars en gekreun hoorbaar. Meelwolken stuiven langs de onderrand van het dak omhoog door het riet. Het geheel wekt de indruk ieder moment te ontploffen en het dak als een soort hoedje weg te schieten.
Als ik naar binnen klauter sta ik in een donkere hut gevuld met een onbeschrijfelijke kakofonie van piepende metalen maalschijven, geknars van harde gierstkorrels, gesnor van de motor en gefluit van een slippende aandrijfband. Het ruikt er naar meel. Een enorme machine vult het complete hutje, grote draaiende wielen zijn met banden aan elkaar verbonden. Alles, inclusief de man die de molen bedient, is bedekt met een dikke laag meel. Trots laat de Ghanese molenaar zijn molen zien. Ik knik, glimlach en ontvlucht snel weer het lawaai.
Als ik uit de hut ben geklommen hoor ik het eerste half uur niets meer, behalve een luide piep, die ik herken uit de tijd dat ik veel discotheken bezocht. Vermoedelijk geeft hij de frequentie aan die ik niet meer zal kunnen horen als ik zeventig ben.
Nu meerdere dorpen een elektrische molen hebben is de rust op het Afrikaanse platteland van zonsopgang tot zonsondergang verstoord. Als ’s ochtends dorp na dorp ontwaakt en zijn motor start vult de savanne zich met het kabaal van de metalen maalstenen die knauwen op de keiharde maïs- en gierstkorrels.
Volgens de Oegandese priester in het dorp is de molen een ramp, het idyllische platteland is voor eeuwig verpest door het permanente lawaai. Hij kocht alleen maar meel dat met de hand gemalen was. Totdat hij vorige maand opeens een steentje van de maalstenen in zijn gierstepap vond en een kies afbrak.
Het lawaai van de molen is het geluid van de vooruitgang. Vooral voor de vrouwen is de machine een zegen. Wat vroeger een dagtaak was wordt nu in minder dan een minuut gemalen. Ook de mannen zijn er blij mee, het meel wordt met de molen nog fijner. De lekkerste gierstepap ter wereld is nu nog lekkerder.
We zullen moeten accepteren dat ook Afrika vooruit wil, ook al gaat dat soms met kabaal gepaard.
David van Bodegom