Het is warm in Kinshasa, de hoofdstad van Congo. Heel warm. De miljoenenenstad vibreert. Iedereen probeert op de een of andere manier te overleven. Bij aankomst op het vliegveld ziet de reiziger overal nog de vlaggen en de borden van de Francophonie. Een bijeenkomst van Franstalige landen die gemiddeld eens per twee jaar wordt gehouden. De Franse president was ook aanwezig en heeft een duidelijk statement afgelegd: Congo is één en ondeelbaar. Dat vinden heel veel Congolezen ongetwijfeld ook. Aan de boeren zal het niet liggen. Sinds een jaar hebben ze een nationale federatie van agrarische organisaties opgericht: CONAPAC (COnfederation NAtionale de Producteurs Agricoles du Congo). De stuwende kracht achter deze beweging komt uit het oosten van het land, de Kivu’s. Daar heeft Paluku als oud-voorzitter van Sydip eerst een regionale organisatie opgericht (FOPAC) en nu een nationale koepel. En dat in een land dat ongeveer zo groot is als Europa. Waar de infrastructuur zeer gebrekkig is, internet (en elektriciteit) niet vanzelfsprekend 24 per dag functioneert, de overheid op zijn zachtst gezegd zwak is en waar in sommige delen nog steeds sprake is van oorlog etc. En toch, de boer(in) ploegt voort.
Een Congolees-Nederlands duo gaat een zogenaamde leiderschapstraining verzorgen voor alle regionale voorzitters en hun secretarissen (directeuren). Twintig deelnemers, waarvan vijf vrouwen. De opening van de training wordt verricht door de minster van landbouw Vahamwiti, een oude bekende uit Noord-Kivu, waar hij secretaris was van Sydip. Hij komt de volgende dag nog eens terug om met de deelnemers te spreken over zijn landbouwbeleid. Een beleid waarvoor dit jaar op de begroting iets meer dan 1% van het nationaal budget is gereserveerd. De minister is realist én ambitieus. In het akkoord van Maputo is afgesproken dat de Afrikaanse landen minstens 10% van de begroting voor landbouw bestemmen. In Congo heeft men dus nog een lange weg te gaan.
De deelnemers hebben een wisselende achtergrond. Sommigen hebben al eerder een leiderschapstraining gehad. Voor anderen is het de eerste keer dat ze een dergelijke training meemaken. Allen zijn leergierig en gemotiveerd. Het programma is sterk participatief ingericht. Iets dat de deelnemers zeer op prijs stellen. Participatief wil zeggen dat er tussen de stukjes theorie en oefeningen/opdrachten steeds ruimte is voor reflectie. De retorische gaven van sommigen moeten een enkele keer beteugeld worden, anderen moeten nadrukkelijk worden uitgenodigd te spreken. Een enkeling praat als brugman en wordt niet graag onderbroken…
De pijlers van de training zijn de concepten van Covey (zeven eigenschappen van effectief leiderschap; in het persoonlijk leven én in het openbare c.q. professionele leven; sterker nog doorleefd leiderschap vraagt ook leiderschap in het persoonlijk leven: leef je principes) en die van Peter Senge (de vijfde discipline). Daarnaast is er tijd gereserveerd voor intervisie, een methode om van je eigen en andermans praktijk te leren. Senge gaat met name over hoe organisaties leren en zouden moeten leren om zich permanent te ontwikkelen. Een van de vijf disciplines is die van leiderschap. Senge spreekt over Persoonlijk Leiderschap. De zeven eigenschappen van Covey sluiten hier deels op aan. De eerste eigenschap die Covey noemt is die van pro-activiteit. Ook in ons taalgebruik inmiddels aardig ingeburgerd. Niet met je armen over elkaar de loop der geschiedenis afwachten en reageren, maar je verantwoordelijkheid als mens/burger/leider nemen. Hard werken om je invloed te vergroten. Dat is uiteraard makkelijk gezegd als je in Nederland woont (en zelfs daar is het vaak lastig). De Congolese context is grimmiger, weerbarstiger. En toch zijn de principes dezelfde.
Na drie dagen afwisselend theorie en praktijk en reflectie is er nog een dag te gaan. De deelnemers geven aan nog tijd te willen hebben voor een debat over de relatie voorzitter en secretaris/directeur van een organisatie én een debat over gender. Over het eerste thema worden stellingen geponeerd waarover iedereen zich moet uitspreken en letterlijk ook stelling moet nemen. Het gaat er af en toe hard aan toe. Voor het thema gender is gekozen voor een aanpak waarin groepjes mannen bedenken hoe zij de positie van vrouwen binnen de organisaties kunnen versterken. De vrouwen jureren de voorstellen van hun mannelijke collega’s en maken uiteindelijk een keuze.
De vermoeidheid na vier dagen intensief werken wordt zichtbaar. Tegelijkertijd laten de deelnemers in de evaluaties (en ook tussendoor) weten content te zijn over de inhoud en de werkwijze. Een aantal blijft nog in Kinshasa om verder zaken te doen. Het grootste deel vertrekt huiswaarts. Voor sommigen betekent dat meer dan 24 uur reizen met vliegtuig/boot/bus etc. terug naar de basis waar de credits van het leiderschap “verdiend” moeten worden. Echt leiderschap kan alleen gedijen als je gedragen wordt. Draagvlak heet dat bij ons.
Terug in Nederland lees ik een rapport van de Internationale Crisis Group over de situatie in Oost Congo, met als titel: Waarom stabilisatie mislukte. Daar wordt een mens niet vrolijk van. Leiderschap? Wat zou Covey hierover kunnen zeggen. Een situatie analyseren is één ding. Haar een stap verder brengen is, wat betreft Oost-Congo zeer ingewikkeld. Soms zou je al die (krijgs- en andere geld-) heren flink met de koppen tegen elkaar willen slaan. Maar dat mag niet geloof ik. En of ik een dergelijke actie zou overleven..? Ze hebben in ieder geval wel een heel bijzondere opvatting van leiderschap. Eén ding staat voor mij vast: we mogen dit land niet in de steek laten en moeten haar bevolking en met name de mannen en vrouwen in de agrarische sector blijven steunen.