De afgelopen jaren deed ik in Ghana mijn promotieonderzoek naar veroudering. Elke dag trok ik van hut naar hut over het Afrikaanse platteland en verzamelde mijn gegevens. ‘s Avonds en in het weekend was ik als net afgestudeerde arts ook vaak in de lokale kliniek te vinden.
In dit ziekenhuisje had elke patient een stevige roze kaart op A5-formaat waarop de dokter met enkele onleesbare krabbels de klachten en de behandeling samenvatte. Vroeger, toen de huisartsen in Nederland nog met vulpen schreven, hadden alle Nederlanders ook zo’n kaart, al was die groen in plaats van roze. Bij de Nederlandse huisarts stonden deze kaarten in een grote archiefkast, netjes gesorteerd op geboortedatum. In Ghana weten de meeste mensen echter niet in welk jaar ze zijn geboren, laat staan op welke datum. Ook op naam sorteren was lastig, want veel mensen hadden dezelfde naam. De oplossing was dat de kaarten genummerd waren en de mensen een kartonnen kaartje met het nummer mee naar huis kregen.
Ideaal was dit systeem niet, want de kaartjes raakten vaak kwijt en ze waren niet erg geschikt voor het ruige buitenleven op het Ghanese platteland. Als je een nieuwe patiënt een kaartje meegaf, was het al groezelig voor hij het ziekenhuis verlaten had en als je hem na een week terugzag was van het kaartje niet veel meer over. Ik schat dat de kaartjes een halfwaardetijd hadden van ongeveer een maand.
Op een dag kwam de pater die het ziekenhuisje bestierde enthousiast terug van zijn maandelijkse bezoek aan de grote stad. Hij had in een winkel een enorme bak met plastic nummertjes op de kop getikt. Deze nummertjes zouden het beter uithouden dan de kartonnen kaartjes. Ik keek in de bak, het leken een soort oude garderobenummers, maar wat maakte het uit. Vanaf die dag deelden we garderobenummers uit en drukten we de mensen wel drie keer op het hart om het nummertje niet te verliezen.
In de maanden daarna zagen we overal mensen met het plastic nummertje als een soort amulet aan een koortje om hun nek. Daar droegen ze ook de amuletten van de lokale dokters, dus het garderobenummertje, waarvan de dokter ze nog drie keer op het hart had gedrukt dat het heel belangrijk was, en dat ze het niet moesten verliezen kon prima naast het geitenbotje en de kromgebogen spijker aan het koordje om de nek.
Of de garderobenummers bescherming boden tegen het onheil betwijfel ik, maar het was ideaal. Niemand raakte ooit nog zijn nummertje kwijt.
David van Bodegom