Mensen met een houten boot beklagen zich vaak dat ze twee uur moeten schilderen voor elk uur varen. Ik denk dat onze oude jeep in Ghana een vergelijkbaar ritme kende. De chauffeur leek in elk geval minstens net zoveel tijd bezig met het onderhoud van de auto als met het besturen ervan. De stoffige red roads zorgden ervoor dat elk filter verstopt raakte en elke motor kapot ging.
Door het getril van de auto’s werden de onverharde wegen na een tijdje tot een soort geribbelde wegen waar je alleen met 20 km/uur of met 80 km/uur overheen kon. In Ghana betekende dat dus: alleen met 80 km/uur, want niemand liet zich natuurlijk in zijn auto door een fietser inhalen.
Ik heb in de jaren in Ghana heel wat van autotechniek geleerd. De auto was de trots van de chauffeur en de lange ritten werden tot een soort colleges autotechniek. Het Engels van de chauffeur was alleen niet fantastisch en zelfs als ik alle onderdelen van naam gekend had was het een heel gedoe geweest om de chauffeur te volgen.
Nog erger was het als de chauffeur vanuit Ghana belde voor een reparatie als ik in Nederland was. Ik herinner me de keer dat de sjobbe-sjobbes kapot was. Ik kende dat onderdeel niet en vroeg hem waar het voor diende. Er volgde een heel exposé over hoe een auto rijdt, maar wat precies de functie van de sjobbe-sjobbes was, bleef voor mij volkomen onduidelijk.
‘Is het een belangrijk onderdeel voor de veiligheid?’, vroeg ik uiteindelijk maar.
‘Zeker’, beaamde de chauffeur.
‘Hoeveel kost een nieuwe?’
‘400 euro‘, zei de chauffeur.
Ik stuurde via Western Union 400 euro voor een nieuwe sjobbe-sjobbes.
Eenmaal weer in Ghana aangekomen vroeg ik op een gegeven moment naar de sjobbe-sjobbes. Ik wilde het magische onderdeel weleens zien. De chauffeur knielde bij de auto en wees naar de veren bij de achterwielen: sjobbe-sjobbes.
Opeens viel het kwartje: shock absorbers.
Die waren inderdaad belangrijk op de Ghanese wegen.