In vijf eeuwen kolonialisme zijn honderdduizenden voorwerpen naar Europa gekomen, vaak tegen de wil van de lokale bevolking in. Afgelopen woensdag promoveerde Jos van Beurden op dit onderwerp aan de Vrije Universiteit Amsterdam. In zijn onderzoek onderzocht hij een manier om de ongelijkheid in de verdeling van deze voorwerpen op te lossen.
Bij het staatsbezoek aan Indonesië van vorige week overhandigde minister-president Mark Rutte een gouden kris aan de Indonesische president Joko Widodo. De kris was in Nederlandse handen maar kwam oorspronkelijk uit Indonesië. Dit voorwerp staat niet op zichzelf.
In 1991 ontmoette ik in Máli, West Afrika, directeur Samuel Sidibé van het Nationaal Museum aldaar. Hij sprak over de illegale handel in kunst uit zijn land en over alle bijzondere voorwerpen, die tijdens de Franse koloniale overheersing waren verdwenen. Dat wegsijpelen van cruciale objecten deed hem pijn. Dat was voor mij aanleiding mij te gaan verdiepen in kunstroof en in de teruggave van uit kwetsbare landen verdwenen objecten. Want na Mali ontdekte ik dezelfde pijn, hetzelfde gemis in andere landen, die ik vooral in Afrika en Azië bezocht.
De afgelopen jaren had ik tijdens dat onderzoek regelmatig een droom, niet in mijn slaap, maar overdags. Aanvankelijk duwde ik die weg, maar hij keerde steeds terug.
Een ruimte met een ronde tafel. Op die tafel staat een beeld, stoelen er om heen. Het beeld is een oorlogstrofee, tijdens het kolonialisme naar Europa gekomen en van grote culturele en historische waarde. Op de stoelen zitten mensen, die een band hebben met dat beeld. Zeg maar: Iemand van de regering, van een museum, van een volk of van een oud vorstenhuis in het land van herkomst. Ze missen het beeld en willen het graag terug hebben. Iemand van de regering, van een museum of een particuliere bezitter uit het land van de voormalige kolonisator. Die laatste hebben er jaren goed voor gezorgd; ze zijn eraan gehecht geraakt en willen het ’t liefste behouden.
Dat beeld kan bijvoorbeeld uit Nigeria komen. Nigeria is een oude Britse kolonie. In 1897 vochten Britse soldaten daar met een lokale koning die zich niet snel genoeg aan het Britse gezag onderwierp. Zijn paleis werd platgebrand en Britse soldaten namen duizenden voorwerpen van brons, koper, ivoor en hout mee. Die voorwerpen bevinden zich nu overal in Europa en Noord Amerika. Het British Museum in Londen heeft er de meeste, zo’n 700. Museum Volkenkunde in Leiden heeft er 120. Nigeria zelf heeft er weinig en bij herhaling gevraagd om teruggave van énkele van die objecten. Tot nu toe weigeren Westerse musea dat. Er is een dialoog over gaande, maar dat heeft nog niets opgeleverd.
Hoe vanzelfsprekend is het dat al die objecten in Europa zijn?
Want die tafel, dat beeld, die stoelen en dat gesprek zijn er niet of nauwelijks. Terwijl de tijden veranderen. We weten steeds meer over de vaak kwalijke manier waarop we aan veel koloniale kunstobjecten zijn gekomen. Voormalige koloniën blijven om teruggave vragen. Men kan zich dus de vraag stellen: Hoe vanzelfsprekend is het dat al die objecten in Europa zijn?
Dat heeft in mijn proefschrift tot drie hoofdvragen geleid:
- Hoe groot was die stroom van culturele objecten die in de koloniale periode naar Europa kwamen?
- Hoe vergaat het andere categorieën van betwistbare kunstvoorwerpen, denk vooral aan de Nazi roofkunst, dus aan alle kunstwerken van Joodse en andere families die in de Tweede Wereldoorlog verdwenen?
- Is er iets te bedenken om het gesprek over wat er moet gebeuren met al die betwistbare koloniale objecten in Europa op gang te brengen?
Om met het antwoord op de eerste vraag te beginnen:
Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik steeds meer voorbeelden van voorwerpen die naar Europa kwamen, waar een luchtje aan zit: Oorlogsbuit, door missie en zending in beslag genomen rituele voorwerpen, door particulieren gesmokkelde objecten. Uit Mexico, Peru, Nederlands Indië, India, Sri Lanka, Congo, Nigeria, Algerije, Cyprus en ga maar door. Ik heb die op een rijtje gezet, ze ingedeeld naar periode en soort, en het beeld dat daaruit ontstond was niet mis:
De meeste en de mooiste voorwerpen zijn hier
In vijf eeuwen kolonialisme zijn honderdduizenden voorwerpen naar Europa gekomen. Vaak tegen de wil in en zonder enige inspraak van de lokale bevolking. Daardoor is de verdeling van deze oude voorwerpen over musea en particuliere collecties in de wereld volstrekt onevenwichtig. De meeste en de mooiste zijn namelijk hier.
Nu de tweede vraag:
In de Tweede Wereldoorlog zijn ook honderdduizenden objecten geroofd. De nazaten van de doorgaans Joodse eigenaren hebben er hard aan gewerkt om ze terug te krijgen. Ze zijn goed georganiseerd, beschikken over sterke advocaten, én ze weten zich gesteund door enkele principeverklaringen, zoals de Washington Conference Principles for Nazi-looted art. Die hebben mensen die Nazi roofkunst terugeisten veel geholpen.
Er zijn ook staten en mensen die graag koloniale objecten terugkrijgen. Toen Aminata Traoré, Minister van Cultuur van Mali, bij de opening van het Musée du Quay Branly in Parijs – zeg maar het Volkenkundig museum – de daar opgestapelde schatten uit West Afrika zag, verzuchtte ze: ‘We missen jullie verschrikkelijk’. In UNESCO verband is er wel wat gedaan rond koloniaal erfgoed maar dat heeft weinig geholpen. Wat minister Traoré en vele anderen in Afrika, Azië en Zuid Amerika daarom ook missen is de steun van degelijke principeverklaringen.
Er is dus sprake van ongelijkheid. Eisers van de ene soort roofkunst – Nazi-roofkunst – staan sterker dan eisers van de andere – betwistbare koloniale objecten.
Nu het antwoord op de derde vraag:
Om die ongelijkheid op te heffen en om het gesprek tussen alle betrokkenen in goede banen te leiden staan er twee suggesties in mijn proefschrift:
De eerste is een model voor mediation, voor bemiddeling tussen partijen in disputen over betwiste voorwerpen. Het is gebaseerd op positieve elementen uit onderhandelingen in de jaren 70 en 80 over teruggave van koloniale schatten. Bijvoorbeeld tussen Nederland en Indonesië, België en Congo, Australië en Papua Nieuw Guinea, en Denemarken en zijn kolonies.
De tweede is een ‘vertaling’ van die Washington Conference Principles for Nazi-looted art naar de situatie van betwiste koloniale objecten. De principes die ik op deze manier heb geformuleerd zorgen ervoor dat partijen zich echt committeren en weten waaraan ze beginnen als ze aan de tafel plaats nemen.
Het voorwerp krijgt een biografie
Want dat doe ik tot slot: u mee terugnemen naar die ronde tafel. De gastheer of vrouw, de mediator dus, nodigt iedereen uit iets over zijn of haar betrokkenheid en belang – historisch, cultureel, financieel – bij het voorwerp te vertellen. Het beeld komt zo meer tot leven. Het krijgt een biografie. Daarna bespreken de betrokkenen waar dat beeld het best op zijn plaats is. De titel van mijn proefschrift is dan ook Treasures in Trusted Hands, schatten in vertrouwde handen. Met als ondertitel: Negotiating the Future of Colonial Cultural Objects. Future! Ik spreek bewust van ‘toekomst’ en niet van ‘return’ of teruggave, omdat zo’n gesprek niet per sé in de fysieke terugkeer van een object hoeft te resulteren. Het kan ook gaan om de erkenning, dat een oorspronkelijke eigenaar – een kolonie – het gezag over zo’n beeld toebehoort.
In mijn boek heb ik veel afgewezen verzoeken om teruggave en enkele toegekende verzoeken beschreven. Daaruit blijkt dat gesprekken vaak moeizaam verlopen. Jullie zijn er oneerlijk aan gekomen, zegt de ene kant bijvoorbeeld. Hoe weten wij nu, dat jullie goed voor het beeld kunnen zorgen, zegt de andere kant. Ik bepleit daarom mediation. Mediation heeft zich in veel sectoren bewezen. Een mediator kan vastgelopen onderhandelingen vlot trekken. Zorgen dat er gezegd wordt wat er gezegd moet worden. En naar een voor iedereen bevredigende conclusie toewerken. Want zo komen schatten, Treasures, in Trusted Hands.
Jos van Beurden promoveerde op 30 november 2016 aan de Vrije Universiteit van Amsterdam op basis van zijn proefschrift ‘Treasures in Trusted Hands. Negotiating the Future of Colonial Cultural Objects’. Dit is een uitgeschreven versie van de toespraak die hij op 30 november gaf.