Vóór de zomer moest het op tafel liggen: een plan van aanpak van de kleding- en textielbranche, vond minister Lilianne Ploumen. En zo geschiedde: tijdens het congres ‘Groen is de rode draad’op 20 juni kreeg de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het ‘Plan van aanpak verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector 1.0’ aangeboden van de vertegenwoordigers van de branche. Het plan moet de sector veel duurzamer maken door maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Vaart zetten
De minister wil zo snel mogelijk maatregelen doorvoeren die de werkomstandigheden in de kleding- en textielbranche structureel verbeteren. Belangrijke aanleiding om vaart achter dit plan te zetten: de brand in kledingfabriek Tazreen in Dhaka, Bangladesh, waarbij vorig jaar november 112 doden en vele gewonden vielen.
Die brand past in een reeks van recente branden en instortingen die eens te meer duidelijk maken dat achter dat kledinglabeltje met Made in China, Vietnam, Bangladesh en Turkije erop vaak zeer beroerde werkomstandigheden schuilgaan. De laatste en meteen grootste ramp ooit in de textiel ooit: de instorting van Rana Plaza, ook in Dhaka, met bijna 1200 doden, onderstreepte dat nogmaals, en maakt het nemen van rigoureuze maatregelen extra urgent.
Keurig plan
Dus stelden organisaties MODINT, Inretail en VGT een actieplan op, met concrete maatregelen op sociaal, economisch en milieugebied, die in nauwe samenwerking met internationale vakbonden, ngo’s en overheden tot verbetering moeten leiden van de industrie. Een greep: een inkoopbeleid dat werknemers niet te zwaar belast (bijvoorbeeld door late bestellingen of wijzigingen in een ontwerp), nóg efficiënter met grondstoffen omgaan, een leefbaar loon voor arbeiders in 2020, uitbanning van kinderarbeid in 2016. Nog eentje: in 2014 moet minimaal de helft van de Nederlandse bedrijven de Afspraak over Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh hebben onderteken (als internationale, onafhankelijk akkoord is deze Afspraak een belangrijke doorbraak op het vlak van veiligheidsmaatregelen). En de OESO-richtlijnen, waarbij multinationals de arbeids- en mensenrechten moeten respecteren, moeten ook in de kleding- en textielsector leidend zijn.
Papieren werkelijkheid
Daarbij mogen deze doelen, staat in het plan, geen papieren werkelijkheid worden. Maar wat kan de Nederlandse sector (aandeel in de wereldwijde textielbranche: 1 procent) daarin uitrichten? En waar begint de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemer in het ingewikkelde productieproces van truien, spijkerbroeken en overhemden? Moet je die inkoper wel opzadelen met erop letten dat de nooduitgang wel functioneert? En hoe weet je of fabrieksruimtes deugdelijk zijn geïnspecteerd? Minister Ploumen is optimistisch. Bij het in ontvangst nemen van het plan in Den Haag, koud terug van een handelsmissie naar Bangladesh, sprak ze kordate en bemoedigende woorden. Ze had in Dhaka bij regeringsleider Sjeikh Hasina ‘op daadkracht aangedrongen’. En die beloofde dat er zeker 600 inspecteurs bij komen, om fabrieken (ca. 4.500) te inspecteren. Er lopen tot nog toe 30 inspecteurs rond.
Geschrokken
Het ‘aangrijpende bezoek’ doordrong de minister nog meer van de urgentie om de kleding- en textielsector te verbeteren. “Uw sector staat onder druk, er zijn misstanden van India, China tot Oezbekistan, en de consument wil lage prijzen. Alleen een gezamenlijke, internationale aanpak werkt. Die heb in Dhaka bepleit, en ook bij de EU en in de VS.”
“Sjeikh Hasina was erg geschrokken van alle reacties op de recente gebeurtenissen”, vertelt minister Ploumen na afloop van de bijeenkomst. “Ze gaf toe dat Bangladesh de ontwikkelingen in de industrie niet heeft kunnen bijbenen. Om de lonen te verhogen heeft ze een subcomité van elf ministers in het leven geroepen. Iedereen is optimistisch over de kans dat een amendement van de Labour Act (2006) erdoor komt. Mensen daar zijn echt van goede wil.”
Vrijblijvend
Een beetje vrijblijvend is het plan van aanpak wel, volgens de Landelijke India Werkgroep, die zich bezighoudt met de werkomstandigheden in de textiel- en kledingindustrie. Woordvoerder Marijn Peepercamp: “Veel plannen blijven hangen in onderzoek en in pilots. Ook over de praktijk van sumangali (een vorm van gebonden arbeid waarin jonge Indiase vrouwen langere tijd in de textiel werken om hun bruidsschat bij elkaar te verdienen – red.) staat slechts een bijeenkomst gepland.” Verder mist Peepercamp een goede analyse van het probleem van de audits ofwel fabrieksinspecties. “Audits zijn vaak de basis voor de mvo-ondernemer. Maar het systeem is gevoelig, voor corruptie bijvoorbeeld, met als gevolg dat in Bangladesh gecertificeerde fabrieken in brand vlogen dan wel instortten.” Wat zou helpen, is kijken naar goede voorbeelden, want die zijn er zeker ook, stelt Peepercamp. “Daarin kunnen ook de arbeiders zelf informatie geven over de omstandigheden. En die best practises dan verder uitbouwen.”