“We zijn allemaal stronteigenwijs”

Dit artikel krijg je cadeau van OneWorld. Word abonnee

Een vijfde van alle giften aan goede doelen (zo'n 1,5 miljard jaarlijks) komt in ons land van mensen met een 'kapitaaltje'. Een van de gulste filantropen is vastgoedondernemer en OneWorld-abonnee Ruud Bakhuizen – hoewel ook hij steeds meer uitleent en investeert.

“Ik was eerder bezig, want ik ben ouder”, zegt Ruud Bakhuizen lachend, over de vergelijking met die andere, iets bekendere, weldoener. Hij wil zich niet spiegelen aan de Microsoft-grondlegger, 's werelds grootste filantroop. Maar er zijn paralellen. Beiden bestemmen hun vermogen, nadat de kinderen bedacht zijn, ruimhartig aan een betere wereld. En allebei hebben ze zo hun eigen ideeën over hoe je hulp geeft. Los van de overheids- en ngo-hulp, vanuit hun ervaring in het bedrijfsleven. En op een veel grotere schaal dan het gemiddelde particuliere initiatief.

In zijn Baarnse kantoor, tehuis van stichting FEMI, schetst Ruud Bakhuizen (waarschijnlijk de meeste gefortuneerde OneWorld-abonnee) de achtergronden van zijn goed-doen. “In mijn jeugd verslond ik boeken over verre landen en culturen, Nieuw Guinea, de Inca’s etc. Ik wilde erheen, maar mijn vader zei: ga jij eerst maar eens geld verdienen.” Dat deed Bakhuizen, en met enig succes: dankzij zijn vastgoedactiviteiten met de Hooge Raedt Groep werd hij miljonair. “Maar ik zei wel tegen mezelf: als ik op mijn 45ste nog niks goeds voor de wereld heb gedaan, ga ik het mezelf kwalijk nemen.”

Ik zei tegen mezelf: als ik op mijn 45ste nog niks goeds voor de wereld heb gedaan, ga ik het mezelf kwalijk nemen

Aan die afspraak met zichzelf hield hij zich. Een eerste verkenning van het hulplandschap leverde op dat hij bij de Nederlandse ngo’s weinig te zoeken had (‘Bij NOVIB rolden ze vechtend over straat, en ik had geen band met de christelijke organisaties’). Omdat hij en zijn vrouw ‘iets met kinderen’ wilden doen, kwamen ze uit bij UNICEF. Na toestemming uit New York kon hij een waterpompenproject in Tsjaad uitvoeren. Het werd een leerzame ervaring. “Mijn eerste leermoment was toen ik de vliegtuigtrap afkwam. Het was blijkbaar rond gaan zingen. Er werden microfoons voor mijn neus gehouden: ‘wat komt u hier halen?’. Ik heb daar twee weken op gebroed en toen wist ik het antwoord: innerlijke rijkdom, levenslust. Mijn tweede leermoment ging over honger. De vrouwen zorgden daar voor het voedsel, en ik zag ze vaak staan te stampen. Wat ze uit de kom haalden, had een blauwe kleur. Dat bleken ze ‘mondvoedsel’ te noemen, spul waar je op kon kauwen om het hongergevoel te bestrijden. Nou, dan loopt het je wel even dun door de broek.” 

Ondernemersgeest

Bij thuiskomst besloot hij zijn eigen stichting op te richten, FEMI. Aanvankelijk werkte FEMI alleen met ‘geefgeld’, later ook met leningen en investeringen. In alle hoeken van de wereld – Nepal, India, Peru, Tanzania, Mozambique, Uganda en Kenia – en gedreven door Bakhuizens nuchtere ondernemersgeest en vertrouwen in individuen die vooruit willen. “Een vriend had het over een ober in Chitwan die een lodge wilde bouwen en uitbaten. Zo zijn we in Nepal terechtgekomen.” 

’s Wereld grootste filantroop Gates kon met zijn miljarden per jaar complete gezondheidszorgsystemen optuigen. Bakhuizens FEMI, met een respectabele 3,4 miljoen (2015) volgens het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, zoekt het kleinschaliger en meer in samenwerking met de lokale bevolking en de overheid. “Als je in Tanzania iets wilt doen, heb je goedkeuring van een ambtenaar nodig. Maar hij komt niet als je geen geld verstrekt. Wij doen daar niet aan mee. Dan proberen we het zo in te richten dat die ambtenaar goede sier kan maken met zijn medewerking aan iets heel innovatiefs, zodat ie eerder voor promotie in aanmerking komt." 

Altijd dronken

"We hebben in Tanzania ook wel eens een meeting over gezondheidszorg georganiseerd. Hadden we de lokale bevolking uitgenodigd, maar ook de overheid. Daar gingen de mensen hun hart luchten, in de trant van ‘die apotheker is altijd dronken’. Het regionale hoofd gezondheidszorg zei in antwoord: 'jullie kunnen altijd bij mij terecht als er iets is'. We willen de overheid uitdagen haar steentje bij te dragen. In Tanzania gaat dat vaak over ontbrekende infrastructuur, maar we hebben ze ook aangesproken waarom ze de elektriciteitsprijs hadden verdrievoudigd, net toen wij elektra voor waterpompen nodig hadden.” 

Ontmoedigd is Bakhuizen niet snel. “We kennen ook mislukkingen. In Tanzania zetten we een bedrijfje voor plasticinzameling op. Dat begon heel goed, maar toen zakte de olieprijs in en was het plastic niks meer waard. Pech.” 

Geroerd is hij wel, zegt hij, vooral over het lot van gehandicapten. “In de buurt van Arusha wilden we iets voor gehandicapten gaan doen. Er woonden 5000 mensen, maar ze hadden geen gehandicapten zeiden ze. Dankzij een stichting geleid door Italianen hebben we er toch nog tientallen gevonden. Een van hen was een verstandelijk beperkt meisje van 19 met vier kinderen. Haar vader had het gezin ook nog eens in de steek gelaten, dat zie je wel vaker. Ik dacht: hier moeten wij niet de oplossing gaan brengen. We zijn in gesprek gegaan met de dorpsoudste en uiteindelijk heeft het meisje de prikpil gekregen. 

Geld in het land

Van de officiële ontwikkelingssamenwerking trekt Ruud Bakhuizen zich niet overdreven veel aan. Hij moet lachen om gigant Heineken die ontwikkelingsgeld ontving om grondstoffen van lokale boeren te betrekken – “Ook zonder subsidie hadden ze dat gedaan”. Vies van subsidie is hij niet: “Als je vreemd geld aan kunt trekken, kun je meer doen, simpel.” Maar hij hoeft er niet aan te verdienen. “Mijn geld heb ik op een andere manier verdiend, en dat doe ik nog steeds. Anders dan voor grote bedrijven, mag voor ons het geld in het land blijven. Wij zijn er voor de mensen.” En hij vraagt graag de ruimte om dingen net even anders te doen. Net als andere vermogende Nederlanders met stichtingen. “We zijn allemaal stronteigenwijs natuurlijk.” 

Zo heeft Ruud Bakhuizen ook zijn eigen kijk op de vluchtelingencrisis. “Waar doen we zo moeilijk over? Als ik lees over 1 miljoen vluchtelingen die we in de Eerste Wereldoorlog opvingen – weliswaar van binnen Europa – waar hebben we het dan over? En we maken enorme toestanden over asielzoekers die in onze huizen inpikken. Twintig jaar geleden bouwden we nog tachtigduizend woningen per jaar, nu nog maar de helft. Bouwen is goed voor de economie, de rente is bijna nul. En de woningcorporaties zitten op heel veel geld. Ze zetten indertijd flats neer voor 25.000 gulden, zo'n 12.000 euro. De huren doen zo'n 600 a 800 euro per maand… concludeer zelf. 

In die die tijd deed ik dat trouwens al goedkoper – en beter. Het zou goed kunnen dat we weer meer in Nederland gaan doen, rond vluchtelingen.” 

Ik wil dat OneWorld blijft bestaan

AbonneerDoneer

Lees je bewust met OneWorld en draag bij aan een rechtvaardige wereld.

Dat kan al vanaf 6 euro per maand

Ontvang onze beste verhalen in je mailbox

Volg ons